Miljoenen voor de gezondheidszorg in Suriname
Cijfers en centen
Tekst: Zoë Deceuninck
St. Vincentiusziekenhuis, Paramaribo
Foto: Zoë Deceunick
Gebrek aan materiaal, uitgestelde operaties en stakend zorgpersoon zijn in Suriname al langer dan 20 jaar aan de orde van de dag. In 2022 bereikte de zorg in Suriname met de dood van vier baby's een dramatisch dieptepunt. Hoe kon het zover komen? Waarom hebben investeringen en Nederlandse hulp geen zichtbaar effect?
Bij de onafhankelijkheids- onderhandelingen kwamen Nederland en Suriname overeen dat Suriname in 1975 ongeveer 3,5 miljard gulden (1,59 miljard euro) zou krijgen om het land te ontwikkelen. Deze zogenaamde Verdragsmiddelen zouden worden ingezet op basis van overleg tussen Suriname en Nederland.
De daaropvolgende jaren werden echter gekenmerkt door politieke onrust, een militaire coup, een binnenlandse oorlog en economische malaise. De ontwikkelingshulp werd direct na de zogenoemde Decembermoorden in 1982 opgeschort en pas hervat, nadat er – na een periode van militaire dictatuur – in 1988 een democratisch gekozen regering aantrad. Toen de militairen met kerst 1990 opnieuw de macht grepen, schortte Nederland de hulp wederom op. Die tweede opschoring werd in 1992 bij het aantreden van de democratisch gekozen regering van president Venetiaan ongedaan gemaakt. De jaren 90 stonden echter in het teken van schaarste, vanwege conflicten met Nederland over het economische saneringsprogramma. Dit alles had grote gevolgen voor de samenleving en dus ook de gezondheidszorg. Daarna waren er nog twee opschortingen – in 1997 en 2012 – maar met veel minder grote gevolgen.
Tussen 1988 en 2000 ging er 128 miljoen Nederlandse gulden – 58 miljoen euro – naar de gezondheidssector, het op een na hoogste bedrag uit de Verdragsmiddelen.
Symposia en onderzoeken
1988 was ook het jaar dat de medische staf van het AZP een persconferentie hield over de problemen binnen het ziekenhuis, zo leert een greep uit de dossiers die zich in het Nationaal Archief Suriname bevinden. “We voelen ons niet veilig in de operatiekamer en kunnen daarom ook niet garant staan voor de veiligheid van de patiënt”, aldus een van de noodkreten. Dit was te wijten aan de bouwvalligheid van de locatie. Daarnaast was er tekort aan materiaal, de EHBO-post lag stil bij gebrek aan medisch specialisten en de twee ziekenwagens waren defect, om nog maar wat te noemen.
Een jaar later, in 1989, organiseerde de vakbond De Moederbond het seminar 'Gezondheidszorg in het kader van de Nationale ontwikkeling'. Voorzitter Fred van Russel sprak over “een precaire situatie” en sprak zijn “ernstige zorgen” uit over de toekomst van de gezondheidszorg.
Dit zijn maar enkele van de persconferenties en seminars die er gehouden zijn. Daarnaast werden er honderden onderzoeksrapporten geproduceerd om problemen in de zorg te analyseren en verbeterplannen te smeden. In 1991, 2000, 2006 en 2016 vonden Health Sector Assessments – doorlichting van de gezondheidssector – en Health Accounts –monitoring van de geldstromen in de gezondheidszorg – plaats. Dit gebeurde met steun van de Inter-American Development Bank. In 2014 publiceerde de Vereniging van Verpleegkundigen in Suriname een duurzame aanpak van de opleiding tot verpleegkundige. Het Ministerie van Volksgezondheid schreef verschillende , sectorplannen, inclusief strategieën, doelstellingen, concrete actiepunten en beschikbare middelen – veelal afkomstig van externe ontwikkelingspartners zoals Nederland.
Verkapte vorm van begrotingssteun
Maar de Verdragsmiddelen gingen vooral naar vervangingsinvesteringen van ziekenhuizen, geneesmiddelen en medische benodigdheden. 'Verkapte vormen van begrotingssteun', worden deze uitgaven genoemd in het rapport 'Een belaste Relatie', een analyse van Dirk Kruijt en Marion Maks over 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname. De meeste van de uitgevoerde projecten betroffen activiteiten die normaliter uit de lopende dienst van de begroting werden gefinancierd.
Bijna de helft van de Nederlandse Verdragsmiddelen die tussen 1988 en 2000 door Nederland beschikbaar was gesteld kwam ter beschikking van het zogeheten RLA-project (Regeling Laagfrequente Aandoeningen). Met deze regeling werden Surinaamse patiënten die niet in Suriname behandeld konden worden doorverwezen naar Nederland.
Ook het Sint Vincentiusziekenhuis in Paramaribo werd opgeknapt met (gedeeltelijk of volledig) Nederlands belastinggeld. Het AZP kreeg een radiotherapeutisch centrum en met geld van de Europese Gemeenschap stond er in 1978 zelfs even een 'farmaceutische fabriek' in Suriname waar kortstondig pillen, tabletten, poeders, zalven en injectievloeistoffen werden gemaakt.
Van duurzame projecten was weinig sprake. “In de periode 1975-2000 is niet duidelijk geweest wat de lange termijneffecten van de hulp hadden moeten zijn”, schrijven Kruijt en Maks in hun rapport. De onderzoekers spreken van “grote verscheidenheid” aan projecten “zonder duidelijk samenhangend doel”. De moeizame communicatie tussen Suriname en Nederland heeft daar ook aan bijgedragen. “Suriname had bezwaren tegen de Nederlandse dominante ambtelijke inbreng en Nederland twijfelde aan de mogelijkheid van objectieve oordeelsvorming van de CONS.” De CONS was de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname, waarin zowel ambtenaren uit Suriname als Nederland zetelden.
De oplossing
In 2001, na ruim 25 jaar financiële steun uit Nederland, bereikte de Surinaamse gezondheidszorg een nieuw dieptepunt. Tijdens een bezoek van een delegatie van de Nederlandse Tweede Kamer in Nederland aan Suriname werd geconstateerd, dat “een gebrek aan deskundige managers, een gebrek aan expertise onder huisartsen en verpleegkundigen en de uittocht van medici en verpleegkundigen naar het buitenland”, de grootste problemen in de Surinaamse gezondheidszorg zijn.
“Verhoging van de honoraria zal vermindering van het aantal wegtrekkend zorgpersoneel tot gevolg hebben. Daarnaast moeten er meer mensen worden opgeleid. Dat zal de druk ook verminderen.”
Toen de ontwikkelingssamenwerking werd afgebouwd, stelde Nederland tussen 2005 en 2010 nog eens 10 miljoen euro beschikbaar voor het “sectorfonds gezondheidszorg”, onder supervisie van de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Een deel van dit geld kwam uit de overblijvende verdragsmiddelen, aangevuld met middelen van de Nederlandse nationale begroting. Het geld werd gebruikt voor – onder meer – een nieuw computersysteem voor Stichting Staatsziekenfonds, het renoveren van de gebouwen van het Bureau Openbare Gezondheidszorg en de keuken van het AZP.
Incidenteel
Tussen 2008 en 2021 werd er ook nog zo'n 5 miljoen euro toegekend aan 58 projecten in de sector 'Zorg en Welzijn' via de nieuw opgerichte Twinningfaciliteit Suriname – Nederland. (Alleen de sector Onderwijs en Opleiding kreeg meer geld.) Het geld voor de sector Zorg en Welzijn ging onder meer naar ondersteuning van de prostaatkankerzorg, diabeteszorg One Stop Shop, (zie Surilines artikel 'Een dag uit het leven van nierpatiënt Knott') zorg in het binnenland van Suriname, Stichting jeugdtandverzorging en verbetering van de verpleegkundige zorg in de ziekenhuizen van Paramaribo, door samenwerking en kennisuitwisseling tussen Nederlandse en Surinaamse verpleegkundigen. Deze 'opvolger' van de Verdragsmiddelen richt zich op de samenwerking van maatschappelijke organisaties tussen beide landen, niet de overheidsrelaties. De derde termijn van de Twinningfaciliteit (2017-2021) wordt momenteel geëvalueerd. Of er een volgende – vierde – twinningtermijn zal komen moet nog door het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken worden besloten.
Vandaag zijn we ruim twintig jaar en vijftien miljoen euro verder, maar de druk op de gezondheidszorg is onverminderd hoog
“Het enige wat we uit Nederland hebben gehad is incidentele steun om de zaak draaiende te houden", zegt Robert Brohim, deskundige in zorgmanagement en lid van de raad van commissarissen van het AZP. "Dat is belangrijk en wordt geapprecieerd. Maar zonder de zaak structureel te verbeteren zitten we vast in die vicieuze cirkel. Geld op zich voert niets uit. Het zijn mensen die het moeten uitvoeren. Al heb je de mooiste plannen, als je de mensen niet hebt om aan te sturen komt er niets van terecht.”
Binnen de Surinaamse landsgrenzen krijgt de zorgsector niet de aandacht die het nodig heeft. Anno 2023 gaat er slechts 4 procent van het Bruto Nationaal Product naar volksgezondheid. Daarmee doet Suriname het net iets beter dan Haïti. (In de regio ligt het gemiddeld op 7 tot 9 procent, in Nederland is dat 10 procent.) In 2022 werd het collegegeld voor studenten in de (enige) driejarige hbo-opleiding tot verpleegkundige met 495 procent verhoogd. Rakesh Gajadhar-Sukul, directeur op het ministerie van Volksgezondheid hiermee geconfronteerd, verwijst naar de leningen die studenten kunnen nemen bij de Nationale Ontwikkelingsbank voor hun studie.
Steunpakket ter bestrijding coronacrisis
Het Nederlands ministerie van Buitenlandse Zaken gaf Suriname in 2020 en 2021 ook een steunpakket van gezamenlijk 6 miljoen euro voor het bestrijden van de coronacrisis.
Meer geld en kennis uit Nederland zal volgens Brohim het verschil niet maken. Hij oppert dat Suriname eerst binnen de eigen landsgrenzen de juiste prioriteiten moet stellen alvorens het een beroep doet op het buitenland voor assistentie. Liggen die prioriteiten bij de verpleegkunde?
Directeur Claudia Marica-Redan van het AZP vindt: “Er moet een gedegen plan komen. De regering beseft dat het tijd is voor hervormingen. Men heeft daarvoor ondersteuning gevraagd aan Nederland.”
Marc Sprenger, voormalig directeur van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Nederland, is op verzoek van Suriname in 2020 door de Nederlandse regering uitgezonden om de volksgezondheidsector in Suriname te helpen bij het ontwikkelen van het Nationaal Herstelplan Gezondheidszorg in Suriname. “Nederland verleent op diverse manieren hulp”, verklaart Gajadhar Sukul. “Die hulp is fantastisch en is welkom, vooral op technisch gebied en op financieel gebied. Maar Suriname moet uiteindelijk zelf de kosten kunnen dekken voor de zorg die zij willen bieden aan de samenleving.” Daarvoor moet het land de gezondheidszorg prioriteit geven. “Als we dezelfde zorg willen als Nederland dan moeten we ervoor zorgen dat we dat kunnen bekostigen”, zegt Sukul. Maar zolang de begroting dat niet toelaat, moet Suriname harde keuzes maken.
“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.
Naar Nederland
Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.
In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.
De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”
We zijn er absoluut nog niet aan toe om
de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen
Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.
Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.
De Nederlandse Marc Sprenger, voormalig directeur RIVM, op bezoek in Suriname.