Nederlands als obstakel in het onderwijs

Tweetalig onderwijs biedt

de beste basis voor scholen




Tekst: Zoë Deceuninck


Ellen-Rose Kambel bezoekt het inheemse dorp Galibi in Suriname waar ze de basisschool ondersteunt bij het geven van tweetalig onderwijs. Video: Sam Jones en Magda Augusteijn





De helft van de kinderen in Suriname spreekt thuis geen tot weinig Nederlands. Dat zorgt voor problemen op school, waar dit wel van ze wordt verwacht. Het gevolg: slechte schoolresultaten en een hoog aantal vroegtijdige schoolverlaters. Vanuit Nederland, het land dat Suriname Nederlands leerde spreken, worden nu initiatieven opgezet om meertaligheid te introduceren in het onderwijs.


In inheemse klederdracht, pijl en boog in de hand en op blote voeten is Renet Wahki op 27 augustus 2021 beëdigd als parlementariër in De Nationale Assemblée, het Surinaams parlement. Wahki is de eerste parlementariër van de Trio, een Inheemse stam in het zuiden van Suriname. In zijn openingsspeech vraagt hij in gebrekkig Nederlands aandacht voor het onderwijs in zuid-Suriname:

“Voorzitter, we willen goed, we willen goede onderwijs nodig. We willen goede leerkinderen moeten kunnen studeren. Ook we willen goed drinkwater nodig, we willen goed leerkinderen kunnen, water kunnen drinken.”

De inhoud van zijn speech gaat verloren: er wordt openlijk gespot met zijn Nederlands. Collega-parlementariërs wisselen steelse blikken en VHP- parlementariër Mahinder Jogi valt bijna letterlijk van zijn stoel van het lachen. Wahki's speech wordt vroegtijdig onderbroken door parlementsvoorzitter Marinus Bee.

“Zie hier het resultaat van Nederlands onderwijs in het Surinaamse binnenland, waar kinderen thuis geen Nederlands spreken”, zegt Renata de Bies, voorzitter van de Nationale Taalraad, een adviesorgaan van het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (OWC). Ze verwijst naar de speech van Wahki. “Die man heeft op de basisschool alleen maar les gekregen in het Nederlands, en dit is het resultaat. En je ziet ook gelijk hoe prestigieus het Nederlands in Suriname is, want men lacht hem uit omdat zijn Nederlands gebrekkig is.”




Vlnr Ronny Brunswijk, Renet Wahki (eerste Trio inheemse in parlement Suriname) en Marinus Bee. Foto: Waterkant





Schoolresultaten

In Suriname worden meer dan twintig talen actief gebruikt, maar wie vooruit wil op de sociale ladder moet Nederlands praten. Het is de taal die wordt gebruikt op school, in het parlement, in de kranten, de overheidskantoren en de rechtbank. Maar het is ook de taal die de helft van alle kinderen uitsluit van een betere toekomst, zodra ze de schoollokalen betreden. Dat is terug te zien in de schoolresultaten.

Volgens de meest recente onderwijsstatistieken van het MinOWC uit 2019 verlaat 12,6 procent van alle leerlingen de basisschool vroegtijdig. In het voortgezet onderwijs gaat meer dan 50 procent van de jongeren tussen 12 en 15 jaar niet naar school.

De cijfers zijn verbijsterend, de oorzaken veelzijdig en de gevolgen desastreus: 39,7 procent van de Surinaamse samenleving heeft de vijfde klas lagere school niet afgerond. “Daarmee kan je geen land opbouwen”, zei Marie Levens, voormalig onderwijsminister in augustus 2022. De drop-out cijfers in Suriname zijn de hoogste in het Caribisch gebied.




Kinderen bij een schoolgebouw op Galibi, een inheems dorp in Suriname

Foto: Zoë Deceuninck


“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.


Naar Nederland

Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar  vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.

In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.

De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”


We zijn er absoluut nog niet aan toe om

de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen


Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.

Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.




Volgens 119 jongeren die in 2013 deelnamen aan de landelijke 'Suriname Drop-out Assessment' – en in tien jaar zijn de omstandigheden nauwelijks veranderd – is de nood en/of drang om geld te verdienen de voornaamste reden om te stoppen met school. Daarnaast spelen een gebrek aan motivatie en tienerzwangerschappen een grote rol. Ook spijbelgedrag, ruzie met leraren, moeilijke lessen, slechte cijfers en een gebrek aan middelen om voor de opleiding te betalen, worden veel genoemd in het onderzoek, dat werd gepubliceerd door het USAID Surinaams Programma voor Jeugdontwikkeling en Jeugdrecht. De taalbarrière komt in het onderzoek niet ter sprake.

Ellen-Rose Kambel, medeoprichter van de Nederlandse Rutu Foundation voor intercultureel meertalig onderwijs, vindt dit 'opmerkelijk'. “Er wordt internationaal al meer dan veertig jaar onderzoek gedaan naar de relatie tussen drop-outs en meertalig onderwijs”, zegt Kambel. Hieruit blijkt steeds opnieuw dat kinderen die tweetalig onderwijs krijgen – in hun moedertaal en in de schooltaal – veel langer naar school gaan, minder vaak blijven zitten, zich meer thuis voelen op school, meer zelfvertrouwen hebben, vaker de school afmaken, en beter en sneller leren, ook in de dominante taal.

“Meertalige leerlingen hebben zo'n vijf tot zeven jaar nodig om op hetzelfde schoolniveau te komen als eentalige, maar als ze tweetalig onderwijs hebben gekregen kunnen ze daarna beter presteren dan eentalige kinderen die les hebben gekregen in hun moedertaal”, weet Kambel. Uit sommige onderzoeken blijkt dat kinderen die tweetalig onderwijs hebben genoten, daarna ook meer verdienen op de arbeidsmarkt. “Het is heel logisch dat het heel moeilijk is om te leren in een taal die je niet goed begrijpt.”




Ellen-Rose Kambel, mede-oprichter de Taalvriendelijke school

Foto: Zoë Deceuninck





Taalvriendelijke School

De Rutu Foundation stichtte een wereldwijd netwerk van De Taalvriendelijke School op, met de bedoeling meertalig onderwijs tot norm te verheffen. Het initiatief hiervoor ontstond op de Sint Antoniusschool in Galibi, een Inheems dorp in Suriname, Kambels geboorteland.

In 2007 uitte Greta Pane-Kiba, destijds leerkracht aan de Sint Antioniusschool, haar zorgen over het verlies van de Inheemse taal en cultuur bij de kinderen van Galibi. Kambel, van huis uit jurist, was bekend met de scholengemeenschap, nadat ze in 2002 promoveerde aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar de landrechten van Inheemse volken in Suriname. Met de gemeenschap in Galibi heeft ze een speciale band opgebouwd.

“Er was een meisje van zes jaar dat ik door de jaren heen heb zien opgroeien. Toen ze twaalf jaar was moest ze naar de hoofdstad Paramaribo verhuizen om naar school te gaan, want er is geen middelbare school in Galibi. Een jaar later stopte ze met school. Ze was pas dertien jaar”, vertelt Kambel. Dit is geen unicum: het landelijk gemiddelde waarop kinderen in Suriname stoppen met school ligt op dertien jaar (de leerplicht is van vier tot twaalf jaar). Dit was de aanleiding voor Kambel om zich toe te leggen op meertalig onderwijs in Suriname, met name in het binnenland.



Kinderen die tweetalig onderwijs krijgen blijven minder vaak zitten, voelen zich meer thuis op school en hebben meer zelfvertrouwen



In Boven-Suriname, het gebied dat bewoond wordt door de Saramaccaners, gaat bijna 60 procent van de kinderen tussen vier en veertien jaar niet naar de basisschool. Minstens de helft van de kinderen in het binnenland die wel naar school gaan, doen dat zonder enige kennis van het Nederlands. Slechts 4,4 procent van de kinderen in Sipaliwini, het grootste en meest zuidelijke district van Suriname, gebruikt Nederlands als thuistaal.



De taalbarrière is niet de enige reden voor de hoge drop-out cijfers (in het binnenland). Zo is er de grote afstand van huis naar school, de hoge kosten van het vervoer naar school, een gebrek aan volledig gecertificeerde leraren, onvoldoende infrastructuur, zoals klaslokalen en leerkrachtenwoningen, gebrek aan goed en veilig drinkwater en toegang tot elektriciteit. Begin 2023 werden verschillende scholen in het binnenland gesloten omdat er geen (drink)water beschikbaar was voor de leerkrachten. Zij verlieten hun werkplek en kwamen terug naar de stad.



Tweetalig rekenmateriaal

Op vraag van leerkrachten en ouders ontwikkelde Rutu Foundation samen met de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS) tweetalig rekenmateriaal in het Nederlands en het Kaliña voor de kinderen in Galibi. Kaliña behoort tot de familie van Caribische talen en wordt nog door zo'n 2.500 Surinamers gesproken.

In de rekenboeken staat de opdracht in twee talen en zijn de illustraties gemaakt door Inheemse leerkrachten. Kinderen leren bijvoorbeeld tellen met schildpadden en awara's, een Surinaamse (bos)vrucht. “Dit geeft kinderen een gevoel van eigenwaarde en erkenning, waardoor ze gemakkelijker de lessen kunnen volgen en langer op school blijven”, zegt Maggie Schmeitz, cultureel antropoloog. Later werden de rekenboeken ook gemaakt in het Saramaccaans, een Marrontaal die in Suriname door ongeveer 50.000 mensen wordt gesproken en in het Lokono, ook een Inheemse taal.

In de zes verschillende dorpen waar de rekenmethode werd geïntroduceerd, verzorgde Schmeitz samen met anderen een driedaagse training 'Intercultureel onderwijs' met de nadruk op meertaligheid. Het project werd mede gefinancierd door de Nederlandse Rotary Club Deventer en Cordaid, een internationale ontwikkelingsorganisatie uit Nederland.

“We zagen dat er bij leerkrachten best veel weerstand was om in de klas ruimte te maken voor een andere taal dan het Nederlands”, vertelt Schmeitz. De cursus kreeg daarmee vooral een 'psychologisch karakter'. “Als je als leerkracht hebt geleerd dat je boven de klas staat, kan het griezelig zijn om kinderen in groepjes in hun eigen taal te laten brainstormen over bijvoorbeeld watervallen. Je moet je kwetsbaar durven opstellen, want je verstaat ze niet.”




Training Intercultureel onderwijs in 2014

Foto: Rutu Foundation





Leerplicht

De Surinaamse wetgeving verplicht niet tot Nederlandstalig onderwijs, maar die opvatting leeft wel in het veld. Dat komt volgens De Bies, voorzitter van de Nationale Taalraad, vanwege de geschiedenis: “Bij de invoering van de leerplicht in 1876 (tien jaar eerder dan in Nederland, red.), heeft men gevoeglijk aangenomen dat de schooltaal het Nederlands is. Dat was destijds de minderheidstaal, maar wel de taal van de overheerser. Zij hebben ons aangeleerd dat je Nederlands moet spreken om vooruit te komen in de maatschappij. Dat beeld leeft nog steeds.”

In Suriname wordt momenteel het 'sink or swim'-idee toegepast, legt Kambel uit. Kinderen worden vanaf het eerste leerjaar op school ondergedompeld in het Nederlands, ongeacht hun voorkennis van die taal. “Een aantal zal gaan zwemmen en redt het. De rest valt uit”, meent Kambel. Zodra een kind de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt, wordt het kind de toegang tot onderwijs ontzegd, ook als die het basisonderwijs nog niet succesvol heeft afgerond.

Zij die het wel redden, en met name beleidsmakers die van huis uit een andere taal spreken, beroepen zich vaak op hun eigen ervaring om het huidige systeem te verdedigen en in stand te houden. “De mensen met politieke of economische macht zijn over het algemeen mensen die het Nederlands beheersen en Nederlandstalige opleidingen hebben gevolgd. Zij vinden: 'Het is mij ook gelukt, dus dan moet iedereen het kunnen'”, stelt Kambel. Maar in de realiteit lukt het lang niet iedereen.




Een leerkracht geeft uitleg op de Theodoor Wenzelschool in Paramaribo

Foto: Rutu Foundation




Jarenlange discussie

De discussie over meertalig onderwijs wordt in Suriname al zeker vijftien jaar gevoerd. Het Nederlands is in Suriname al meerdere malen en door opeenvolgende regeringen erkend als een van de belangrijkste obstakels voor het onderwijs. Tegelijkertijd blijft er een grote aversie tegen de invoering van meertalig onderwijs. Na het succes van de tweetalige rekenmethode in 2010, wilde Kambel meertalig onderwijs een structureel, nationaal karakter geven. Maar op het Bureau Binnenland, onderdeel van het Ministerie van OWC, kreeg ze het deksel op de neus. In een brief van de toenmalige directeur Onderwijs Binnenland, die lucht had gekregen van het tweetalig rekenproject, stond bij voorbaat dat 'als er een aanvraag zou zijn of een verzoek zou worden ingediend voor tweetalig onderwijs, dat zou worden afgewezen'.

Inmiddels heeft de Sint Antoniusschool in Galibi een ander schoolhoofd en leerkrachtenkorps en wordt het tweetalig rekenboek niet meer gebruikt. Ook het lerarenhandboek Omgaan met diversiteit en meertaligheid in het basisonderwijs dat was ontwikkeld met financiële ondersteuning uit de Twinningfaciliteit Suriname-Nederland verdween in de onderste la. Met het Nederlandse Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft Suriname op 10 juni 2023 een samenwerkingsovereenkomst getekend voor beter onderwijs. Ook hier wordt aandacht besteed aan meertaligheid in Suriname.




Tweetalige rekenmethode ontwikkeld door de Rutu Foundation

Video-still: Sam Jones




Noodzakelijk kwaad

De Bies legt uit waarom Suriname vasthoudt aan het Nederlands, de taal die ooit door Nederland werd opgelegd: “In Suriname is er sprake van een stabiele meertaligheid. Je moet het zien alsof alle talen in hokjes zijn, met elk hun eigen functie. Het Sranan Tongo is de informele taal, de taal die gebruikt wordt voor de communicatie tussen de verschillende etnische groepen. Daarnaast heb je de verschillende groepstalen, die worden gebruikt binnen etnische groepen. Het Surinaams-Nederlands is geen groepstaal en staat boven etniciteit. Het is van niemand maar toch van ons allen, vandaar dat de taal nog steeds een dominante positie inneemt.”

In 2004 trad Suriname toe tot de Nederlandse Taalunie. Dat het Nederlands als officiële taal ook een drempel is om zich als land te integreren in de Caribische regio, waar voornamelijk Engels wordt gesproken, neemt Suriname voor lief. “Alleen al om praktische redenen moeten we het Surinaams-Nederlands handhaven. Het is de schooltaal, de taal van de overheidsadministratie, de rechtspraak, de media. Je zou het een noodzakelijk kwaad kunnen noemen, we kunnen niet anders”, zegt De Bies. “We hebben het ons eigen gemaakt.”



Waardering voor moedertalen

Het Nederlands is inmiddels zo ingebed in de Surinaamse samenleving dat ze niet meer weg te denken valt. Toch was het niet altijd zo vanzelfsprekend dat het Nederlands als officiële taal gehandhaafd zou blijven. Volgens de Memorie van Toelichting op de begroting van 1975, het jaar dat Suriname onafhankelijk werd, wilde de Surinaamse regering weten wat het doel en de functie van de Nederlandse taal in de samenleving was. Dat blijkt uit onderzoek van onderwijsdeskundige Lila Gobardhan-Rambocus, auteur van Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Aan het begin van de onafhankelijkheid werd het Nederlands slechts door een klein deel van de Surinaamse bevolking als moedertaal gesproken, wat voor problemen zorgde binnen het onderwijs en in de dagelijkse communicatie. Het parlement wilde weten of het Nederlands als de officiële taal gehandhaafd moest blijven en zette een groep taalwetenschappers aan het werk. Het onderzoek, dat zowel organisatorisch als financieel vanuit Nederland werd opgezet, kwam in 1982 tot een vervroegd einde nadat de ontwikkelingsgelden uit Den Haag werd stopgezet.



Inmiddels heeft Suriname wel enkele stappen gezet. In 2012 werd meertaligheid voor het eerst ingevoerd in leerjaar 3 van het basisonderwijs, waarbij elke week een half uur les wordt besteed aan een andere taal dan het Nederlands, en nog in 2023 worden de nieuwe boeken op de schoolbanken verwacht voor leerjaar 7 en 8. Hier is meertaligheid als onderdeel van taal ingevoerd, waardoor kinderen een kleine woordenschat opbouwen in de verschillende talen die in de klas worden gesproken en kennisnemen van elkaars cultuuruiting in de vorm van onder meer verteltradities en creatieve woordkunst. Het is de bedoeling dat meertaligheid ook ingevoerd zal worden in leerjaar 4, 5 en 6 van het basisonderwijs.

De Sint Antoniusschool in Galibi, waar het voor Kambel allemaal begon, heeft begin dit jaar een erelidmaatschap gekregen van De Taalvriendelijke School. Scholen die lid zijn van dit wereldwijde netwerk tekenen een contract waarin de school stelt geen verbod op te leggen aan de kinderen (en hun ouders) om hun eigen talen te spreken, en niet aan ouders te vragen om thuis andere talen te spreken.

In de klas wordt het spreken van de eigen taal aangemoedigd in plaats van ontmoedigd, door bijvoorbeeld het vormen van taalgroepjes en toewijzen van taalbuddy's: twee leerlingen die dezelfde thuistaal spreken. Onder begeleiding van de Rutu Foundation krijgt de Sint Antoniusschool twee jaar de tijd om haar taalbeleid vast te stellen en uit te voeren. “Wij hopen dat we daarmee een voorbeeld kunnen zijn en Suriname laten zien dat meertaligheid kan werken. Je moet er alleen heel veel geduld voor hebben”, besluit Kambel.





Uitreiking ere-lidmaatschap van het Taalvriendelijke school netwerk aan de St.Antoniusschool in Galibi

Foto: Rutu Foundation