Voor veel kinderen is het

een ver-van-hun-bed-show

Slavernijverleden komt in het basisonderwijs

nog te weinig aan bod




Tekst: Miriam van Coblijn


Noémi Beyer begeleidt een uitwisselingsproject tussen de Flevoparkschool in Amsterdam en de Margritaschool in Suriname

Foto: Magda Augusteijn


Het koloniale verleden staat tegenwoordig hoog op de agenda. Maar het is nog geen verplicht onderdeel van de geschiedenisles op de basisscholen in Nederland. Wordt dat niet eens tijd? Particuliere initiatieven vullen de leemte.


“Voor veel kinderen is het een ver-van-je-bed-show. Iets wat zich afspeelt in Suriname, in Curaçao, in landen ver weg”, legt docent Nick de With uit. Hij is leerkracht op basisschool De Bron in Enschede. De school wilde het slavernij- en koloniaal verleden behandelen, dichterbij halen en tastbaar maken. Dus riep hij de hulp in van Maria Karg, cultureel antropoloog, docent en directeur van de Nederlandse Stichting Stil Verleden, die gastlessen voor volwassenen en scholieren op het basis- en voortgezet onderwijs verzorgt.

Tijdens de les haalt Karg een koffer tevoorschijn met objecten over het slavernij- en koloniaal verleden. De kinderen kunnen katoen voelen, suikerriet proeven en ondergaan hoe het is om geboeid of geketend te zijn. Op interactieve en speelse wijze vertelt Karg leerlingen van groep 5 tot en met 8 over de voormalige koloniën. Het accent ligt op het Nederlandse slavernijverleden wereldwijd.

Karg geeft nu al meer dan twintig jaar les op basisscholen in heel Nederland. “Wat ik vroeger miste in het reguliere geschiedenisonderwijs was dat slavernij in de gewezen koloniën helemaal niet aan de orde kwam. In voormalig Nederlands-Indië was nog eerder dan in Suriname en op Curaçao sprake van slavernij en bovendien was die groter qua omvang. Direct na de vestiging van Nederlanders in Azië, in de eerste helft van de zeventiende eeuw, begon de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) op grote schaal het bezit van tot slaafgemaakten te promoten en handel te drijven in tot slaafgemaakte mensen rond de Indische Oceaan en in de Indonesische archipel.”



Maria Karg met haar lesmateriaal over het slavernijverelden

Foto: Bart Kieft, RTV-Oost



Aan bod in haar les komen de handelsposten van de Nederlandse VOC en de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC). (Was de VOC de spil van een omvangrijke handel in tot slaafgemaakten in Zuidoost-Azië, de WIC vervulde die rol in West-Indië, zoals Suriname vroeger heette, red.). Ze vertelt over de Christen-tot slaafgemaakten in de 17e eeuw, maar ook over de moderne vormen van slavernij en de impact van slavernij op onze huidige samenleving. “Zo vergroten de leerlingen hun kennis over wat slavernij eigenlijk is, en dat het al vanaf de Oudheid bestaat”, vertelt Karg. Ze merkt dat kinderen zich door deze manier van lesgeven wel betrokken voelen bij het onderwerp en verhalen daarover met elkaar gaan delen.


'De kinderen kunnen katoen voelen, suikerriet proeven en zelf ondervinden hoe het is om geketend te zijn'


“Er is niet alleen aandacht voor wat er op de plantages is gebeurd”, verklaart docent de With. “Er wordt ook gekeken naar de omgeving van Enschede, waar en op welke manier er geprofiteerd werd van slavernij en op welke manier het slavernijverleden doorwerkt in de huidige generaties.” Niet alleen in het westen van Nederland, maar ook in Overijssel waren mensen betrokken bij de slavenhandel en slavernij. Overijsselaars met aandelen in plantages werden bij de afschaffing van de slavernij in 1863 'gecompenseerd', slaafgemaakten werden meegenomen naar Overijssel en leefden hier.


Doorwerking

Het NiNsee is een kennis- en onderzoekscentrum dat kennis verzamelt, beheert en ontwikkelt over de geschiedenis van het Nederlandse slavernijverleden. Het centrum onderzoekt het slavernijverleden, het koloniale verleden en de doorwerking daarvan in het heden. Nog altijd zijn de effecten van die tijd zichtbaar in de huidige samenleving. “We zien dat bijvoorbeeld in racisme en uitsluitingsmechanismen op de arbeidsmarkt, in de woningmarkt en in het onderwijs.  Niet alleen van burger tot burger, maar vooral ook op institutioneel niveau”, aldus Linda Nooitmeer, bestuursvoorzitter van het NiNsee.



Nazaat van plantagedirecteur

Karg meldt in de lessen dat zij afstamt van een slaafgemaakte vrouw en een directeur van een katoenplantage in Suriname. Dat weet zij dankzij het 'Surinaamse slavenregister', dat in juni 2018 "blank" is gemaakt. Daarin  zijn  de namen van tot slaafgemaakten tussen 1830 en 1863 te vinden. Haar Duitse overgrootvader Johann Matthias Karg kwam in 1791 aan op de Surinaamse katoenplantage 'Johanna en de Zwarigheid' en schopte het tot directeur. Slaafgemaakte Jacoba en haar drie kinderen werkten daar op de plantage. Op 15 mei 1835 kocht Johann Karg vier tot slaafgemaakten, die hij twee weken later op zijn plantage inruilde voor Jacoba en haar drie kinderen. Een jaar later werden zij op verzoek van slavenhouder Karg tegen een aanzienlijke vergoeding 'vrijgemaakt' door het koloniale bestuur. Waarom? De kinderen waren zijn eigen kinderen, en Jacoba was hun moeder. Toen Karg dit een paar jaar geleden voor het eerst las, lag ze er wakker van. Inmiddels heeft ze vrede met het verleden.


“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.


Naar Nederland

Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar  vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.

In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.

De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”


We zijn er absoluut nog niet aan toe om

de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen


Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.

Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.



Maria Karg geeft les op de basisschool over het slavernijverelden

Foto: Bert Reinders


Aspha Bijnaar, directeur van EducatieStudio en Musea Bekennen Kleur, stamt af van tot slaafgemaakte voorouders. Zij geeft les over het slavernijverleden aan groepen 7 en 8 van basisscholen in Amsterdam. Ze erkent dat het bij sommige witte scholen lastig is om een voet tussen de deur te krijgen. “Deze problematiek speelt niet op onze school', krijg ik dan als antwoord te horen”, zegt Bijnaar. “Ze hanteren een ander referentiekader. Op andere witte scholen zijn we wel welkom, omdat ze hun leerlingen willen voorbereiden op wat er speelt in de samenleving.” Bijnaar zet theater in als educatiemiddel. Met de theatervoorstelling Jaquelina, over een tot slaafgemaakt meisje dat opgroeide op plantage 'Driesveld' in Suriname, weet Bijnaar de interesse van de kinderen te wekken.




Moment uit de theatervoorstelling Jacquelina van de Educatie Studio

Foto: Shirley Brandeis


“De voorstelling is onderdeel van de gastcolleges Hedendaags Burgerschap, Slavernij en Jij”. De kinderen stellen vragen over de omstandigheden van de tot slaafgemaakte kinderen en zijn onder de indruk van het tragische lot van het tot slaafgemaakte meisje Jaquelina. 'Hoe was het om als kind slachtoffer te zijn van de mensenhandel en wat betekende het om op te groeien in slavernij in Suriname of op de eilanden?' 'Wat waren hun levenskansen, hoe werden ze opgevoed, waaruit bestond hun werk, kregen ze straffen en volgden ze ook onderwijs?' Die vragen komen allemaal aan bod”, vertelt Bijnaar, die voor het Nationaal Instituut Slavernij Verleden ook heeft meegewerkt aan tentoonstellingen zoals Doorbreek de Stilte! en het project Kind aan de ketting, Opgroeien in slavernij, toen en nu.

Dit laatste project resulteerde in 2010 in een tentoonstelling in Suriname en trok maandelijks zo'n drieduizend bezoekers, onder meer uit het buurland Brits-Guyana. Van het verhaal van Jacquelina werd in hetzelfde jaar ook een stripboek gemaakt. Jacquelina. Slavin van Plantage Driesveld was het eerste Nederlands stripboek over slavernij.

De slavernij in Suriname en de Antillen was vanaf begin twintigste eeuw in Nederland uit het collectieve bewustzijn weggezakt, en stond lange tijd ook niet zo hoog op de agenda van historici als nu. Bijnaar merkt nu echter een toenemende interesse over de erfenis van het slavernijverleden. “Verschillende organisaties zetten zich actief in voor een publieke erkenning van de geschiedenis en de erfenis van de trans-Atlantische slavernij. Het koloniale verleden is als leidmotief terug in ons collectief bewustzijn”, zegt Bijnaar. En ze is vastbesloten er alles aan te doen om dat zo te houden.

Maria Karg stelt: “Het is een lang proces geweest om de slavernij en een held als Anton de Kom opgenomen te krijgen in de Canonvensters.”


Canon van Nederland

De Canon van Nederland – ook wel 'de Canon' nederland.nl  – is een lijst van vijftig onderwerpen die een chronologisch overzicht geeft van de geschiedenis die moet worden behandeld in het basisonderwijs en de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs in Nederland. De Inspectie van het onderwijs in Nederland ziet erop toe dat scholen de kerndoelen van de Canon halen. De onderwerpen variëren van de hunebedden en Willem van Oranje tot de grondwet en de gasbel. De Canon moet leiden tot meer kader en verdieping van de kennis over ons verleden. Het wordt geen nieuw schoolvak en past binnen de bestaande kerndoelen, datgene wat leerlingen moeten kennen en kunnen. En vooral moet de Canon fungeren als inspirerend fundament. De docent is de sleutel voor een succesvolle aanpak: daarom moet er meer aandacht voor vakinhoud komen op de lerarenopleidingen en is het van belang nascholing te organiseren voor docenten.



Herijking canon

Historica Hanneke Tuithof is universitair docent aan  de Universiteit van Utrecht en was in 2019-2020 lid van de commissie 'Herijking van de Canon van Nederland'. Toenmalig  minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ingrid van Engelshoven, gaf in 2019 de opdracht om de Canon van Nederland aan te passen. Er moest meer aandacht komen voor de schaduwkanten van de geschiedenis. De commissie koos er in 2020 voor om de Surinaamse vrijheidsstrijder en Nederlandse verzetsheld Anton de Kom als venster op te nemen, vanwege 'de negatieve erfenis van racisme en kolonialisme'. In De Kom komt de strijd tegen racisme, uitbuiting en ongelijkheid in één persoon samen. Excuses voor het slavernij- en koloniaal verleden op 19 december 2022 vanuit het Nederlandse kabinet waren een eerste stap om samen de weg vooruit te vinden. Voor een nieuw begin, een nieuw verhaal met de Surinaamse en Caribische gemeenschap. Naast het aanbieden van excuses stelt de regering geld beschikbaar voor projecten die de bewustwording van de (gevolgen) van het slavernijverleden moeten vergroten. De excuses zijn het begin van een traject. Minister-president Rutte: 'We zetten vandaag een komma, geen punt.'



'Het koloniale verleden is als leidmotief terug in ons collectief bewustzijn'



De geschiedenis van Indonesië, het Caribisch gebied en het onderwerp slavernij waren al eerder in de Canon opgenomen. Maria Karg van Stil Verleden merkt dat er leerkrachten zijn die dit onderwerp nog steeds niet durven te behandelen omdat ze onvoldoende kennis hebben van het slavernijverleden in Suriname en het Caribisch gebied.

In 2021 is Tuithof benoemd tot commissielid van de Rijksadviescommissie 'Versterking kennis geschiedenis voormalig Nederlands-Indië'. De commissie presenteerde haar rapport 'Versterking kennis geschiedenis voormalig Nederlands-Indië' aan het kabinet. Eén van de adviezen was om Nederlands-Indië en Indonesië een prominentere plek te geven in het vóórtgezet onderwijs. Het project Indisch Erfgoed Digitaal zou bovendien moeten worden uitgebouwd tot een dynamisch digitaal platform voor de onderwijs- en erfgoedsector. Gastlessen over Nederlands-Indië zouden op meer scholen gegeven kunnen worden.




Gedeelde historie

“Het koloniale verleden is geen verplicht onderdeel in de geschiedenisles op basisscholen. Het slavernijverleden en de afschaffing van de slavernij zijn wel opgenomen in de kenmerkende aspecten die in de kerndoelen (van de Canon van Nederland, red.) staan, maar deze kenmerkende aspecten leven nauwelijks bij leerkrachten,” zegt Marjan de Groot-Reuvekamp namens de Vereniging van Leraren Geschiedenis in Nederland (VGN). Zij pleit ervoor dat basisschoolkinderen al vanaf zeven jaar leren over de koloniale geschiedenis en de erfenis van de slavernij. “Kritisch omgaan met informatie over ons eigen verleden moet al op jonge leeftijd beginnen. Zolang je een taal gebruikt die ze begrijpen, vinden kinderen geschiedenis interessant”, weet De Groot-Reuvekamp.


Historisch Nieuwsblad onderzocht lesmethoden voor voortgezet onderwijs en richtte zich daarbij op drie thema's: zwarte bladzijden, vrouwengeschiedenis en wereldgeschiedenis. Er zou momenteel meer aandacht zijn voor kolonialisme en slavernij dan voor bijvoorbeeld de Holocaust. The Black Archives echter plaatsen vraagtekens bij het onderzoek en vinden dat er veel meer onderzoek nodig is en dat de geschiedenisboeken veel inclusiever zouden kunnen zijn.



“Ook in Suriname zelf wordt de bewustwording over het slavernijverleden opgevoerd. In groep 1 tot en met groep 8 van de basisschool wordt er zeker aandacht aan het slavernijverleden besteed. In de geschiedenisboekjes worden vrijheidsstrijders Boni en Kwaku genoemd. Alleen discussiëren de kinderen hier niet actief over en worden ze ook niet gestimuleerd om op onderzoek te gaan”, aldus vakdocent beeldende vorming en kunsteducatie Noémi Beyer. Ze is net terug van een bezoek aan haar geboorteland Suriname.  Op Plantage Resort 'Frederiksdorp', heeft ze samen met Maritza Rietdijk en Janne Igbuwe een educatief project uitgevoerd, waarbij leerlingen van de vierde, vijfde en zesde klas van de Surinaamse Margritaschool de Boni Trail bezochten. Hun ervaringen hebben ze nadien in een eigen kunstwerk verwerkt.

In 2022 lanceerde Plantage Resort 'Frederiksdorp', een voormalige achttiende-eeuwse koffie- en cacaoplantage, het eerste educatieve en historische 'slavenpad' in Suriname: de Boni Trail. Door het volgen van een pad door het bos leren bezoekers over het leven van de legendarische vrijheidsstrijder 'Boni', een kind van een tot slaafgemaakte vrouw die in de achttiende eeuw was gevlucht van de plantage. Vanuit de jungle leidde Boni tientallen jaren aanvallen op plantages in de omgeving. De Boni Trail is het resultaat van de Twinning-faciliteit,  een financieringsregeling vanuit de Nederlandse overheid voor projecten in Suriname. Met het pad wil Sirano Zalman, directeur van Plantage Resort Fredriksdorp, het slavernijverleden vanuit de strijd voor vrijheid vertellen, en niet vanuit het slachtofferschap.



Leerlingen van de Margritaschool in Suriname verwerken hun indrukken van de Boni Trail in een eigen kunstwerk.

Foto: Noémi Beyer



Beyer is één van de initiatiefnemers van het uitwisselingsprogramma tussen scholieren van de Flevoparkschool in Amsterdam-Oost en de Margritaschool in Commewijne, Suriname. Op 1 juli was het 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname wettelijk werd afgeschaft, al zou het nog tien jaar duren alvorens de slavernij in Suriname ook effectief aan zijn einde kwam. 1 juli staat bekend als Keti Koti, een van oorsprong Surinaamse feestdag ter viering van de afschaffing van de slavernij. De naam stamt uit het Sranantongo, de lingua franca van Suriname, en betekent 'ketenen gebroken'.

Als onderdeel van de herdenking was er voor het eerst een digitale uitwisseling tussen de kinderen van de Flevoparkschool in Amsterdam en de Margritaschool in Commewijne. “De kinderen stelden zich in korte filmpjes aan elkaar voor. Hierbij is ook hun omgeving gefilmd, zodat het duidelijk werd hoe ze wonen”, legt Beyer uit. Ze gelooft in de kracht van kennisuitwisseling. “Uitwisseling vergroot de kennis over het slavernijverleden, de kinderen worden zich spelenderwijs bewust van de zichtbare erfenis daarvan in hun omgeving. Ze gebruiken bij het schilderen natuurlijke producten als koffie, pinda, zout en bladeren die afkomstig zijn uit de omgeving en die ook iets vertellen over de geschiedenis van de plantage”, zegt Beyer.

“Via de erflijn van mijn moeder ben ik een nazaat van de tot slaafgemaakte Sophia en van de rijke plantagehouder Egbert van Emden”, verklaart Beyer. “Alles viel op zijn plek toen ik me verdiepte in de geschiedenis van het slavernij- en koloniaal verleden. Ik voelde me intens verbonden met de stad Amsterdam, waar mijn voorouder Van Emden vandaan kwam. Die trok later naar Suriname en werd daar 'slavenhouder'. Pijnlijk? “De hang naar Suriname en de liefde voor het land en de mensen blijft”, zegt Beyer. “Als je weet wat je achtergrond is, kan je trots zijn op wie je bent!”



Noémi Beyer bezoekt de Boni Trail met leerlingen van de Margritaschool in Suriname.

Foto: Noémi Beyer