Het Surinaams onderwijs rammelt,
en dat is maar goed ook
Tekst: Zoë Deceuninck en Vanessa Koster
Basisschool in Alalapadu, zuid-Suriname
Foto: Zoë Deceuninck
Suriname is op zoek naar een eigen identiteit, en dat komt nergens zo goed tot uiting als in het onderwijs. Wie in de geschiedenis van het onderwijs duikt, verdwaalt al snel in een woud van complexe, steeds veranderende regels – veelal doorgevoerd zonder evaluatie. Maar die worsteling is niet alleen maar slecht. Het betekent dat Suriname aan het zoeken is. En wie zoekt, die vindt.
Het geluid van lachende kinderen is tot ver buiten het schoolterrein van de Openbare School Latour II te horen. Op de zanderige binnenplaats lopen kinderen gillend door elkaar heen. Ze springen over plassen, rennen achter elkaar aan en verstoppen zich achter de auto's van hun leerkrachten, die op de binnenplaats geparkeerd staan. De korte pauze is een grote uitlaatklep voor veel van deze kinderen die opgroeien in Latour, een dichtbevolkte, arme wijk net buiten de Surinaamse hoofdstad Paramaribo.
Latour staat in Suriname bekend als een 'moeilijke buurt', vertelt Dayenne Blinker, die hier sinds 2006 lesgeeft in het vierde leerjaar. Thuis heerst veel armoede, moeders staan er vaak alleen voor, ouders hebben meerdere banen en laten nauwelijks hun gezicht zien op school. “De ouderparticipatie is heel slecht”, zegt Blinker. “Ik heb les gegeven aan leerlingen waarvan ik nooit de ouders heb gezien. Eén leerling kwam twee maanden niet naar school omdat de familie een sterfgeval had in het binnenland. We moeten de ouders wakker schudden en hun het belang van scholing laten inzien.”
Collega Lucia Dikan (52) geeft les in leerjaar acht en heeft soortgelijke verhalen. “De stimulans van de ouders is er niet”, vertelt Dikan. “Ouders moeten vaak zelf vroeg uit huis, hebben meerdere banen en komen pas laat terug thuis. In de tussentijd zijn de kinderen alleen”, weet Dikan.
Basisschool klas van de Openbare School Latour II
Foto: Zoë Deceuninck
Bij het eerste bezoek aan OS Latour II mogen er nog geen foto's gemaakt worden. Melani Malone, het schoolhoofd, heeft geen bezwaar maar wil eerst toestemming van het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinOWC), voordat we onze camera tevoorschijn halen. Voor de toestemming moeten we naar het Bureau Basisonderwijs, vertelt Malone. Op het ministerie aangekomen worden we doorverwezen naar het directoraat Algemeen Vormend Onderwijs (AVO). We moeten een brief en indienen bij de afdeling Agenda.
Bij de afdeling Agenda vragen we naar een telefoonnummer van de afdeling AVO. De secretaresse schrijft twee nummers op een post-it. Geen van de nummers werkt. De verkeerde afdeling verbindt ons door met een verkeerde afdeling, die ons doorverbindt met een afdeling waar de telefoon niet wordt opgenomen. En zo worden we van het kastje naar de muur gestuurd.
Twintig dagen na ons eerste bezoek aan OS Latour II zijn we terug in het kleine kantoor van schoolhoofd Malone, met een kopie van de brief in onze hand. De waarnemend AVO-directeur heeft toestemming verleend. We mogen de klassen betreden om enkele foto's te maken.
Basisschool klas van de Openbare School Latour II
Foto: Zoë Deceuninck
“De bureaucratie is enorm”, zucht Jennifer Meye, directeur van het Surinaams Pedagogisch Instituut (SPI), het grootste opleidingsinstituut voor leerkrachten in Suriname over het ministerie waaronder het SPI valt. Het MinOWC is het grootste ministerie in Suriname. Het telt zo'n 18.500 ambtenaren in 2023, goed voor 34 procent van het totaal aantal ambtenaren in Suriname. Meye is al drie jaar directeur van het SPI, maar wacht nog steeds op haar salarisverhoging. “Ik krijg nog hetzelfde loon als toen ik hier onderdirecteur was”, zegt Meye. Als ze nu nieuwe docenten in dienst neemt, ontvangen zij hun eerste salaris pas over drie, vier maanden, stelt Meye. “De documenten moeten langs zoveel mensen gaan voordat ze de financiële afdeling bereiken.”
“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.
Naar Nederland
Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.
In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.
De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”
We zijn er absoluut nog niet aan toe om
de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen
Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.
Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.
De onderwijsbegroting
Slechts 1,7 procent van de onderwijsbegroting is gedekt met 'inkomsten', die voornamelijk bestaan uit leningen en donaties van onder meer de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, de Islamitische Ontwikkelingsbank en de Caribische Ontwikkelingsbank. In 2023 doneert Nederland 2,6 miljoen euro aan de onderwijsbegroting. De rest van het geld moet gevonden worden in de Staatskas. Vanwege de zware economische crisis in Suriname en de aanhoudende hyperinflatie – 2023 is het derde opeenvolgende jaar waarin Suriname kampt met een inflatie van meer dan vijftig procent – is dit niet mogelijk. In 2023 is 34,9 procent van de onderwijsbegroting van het MinOWC niet gedekt. Dat gaat ten koste van de uit te voeren programma's voor het openbaar onderwijs op alle niveaus, van onderwijsvernieuwing op middelbaar niveau en beurzen en studieleningen voor universiteitsstudenten, tot de renovatie van basisscholen en leerkrachtenwoningen (in het binnenland) en institutionele versterking op het ministerie.
Het onderwijs in Suriname lijdt onder de financiële tekorten. “Scholen kampen met lekkages in de toiletten en de daken, in de klas staan verrotte stoelen en banken en er zijn onveilige situaties met elektriciteit”, vertelt John Brewster, voorzitter van Stichting Diaspora Instituut Nederland (DIN). DIN heeft in 2023 tien Surinaamse scholen 'geadopteerd'. Deze scholen worden gekoppeld aan een Nederlandse onderwijsinstelling om zo de kwaliteit van het onderwijs op te krikken. Bij aanvang van het project dacht DIN onder meer aan het digitaliseren van het curriculum en het creëren van nieuwe onderwijsvisies in Suriname, maar al snel bleek dat de behoefte in de voormalige kolonie heel ergens anders lag. “In Suriname is er nu eerst acute hulp nodig.”
DIN besloot om eerst in deze behoefte te voorzien. “Elke spijker die we sturen naar Suriname moet betekenisvol zijn.” Middels crowdfunding onder de Surinaamse diaspora en onderwijsinstellingen in Nederland wordt het project, dat tot 2028 in de pilotfase verkeert, gefinancierd.
Het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur in Suriname
Foto: Zoë Deceuninck
Van Henry Ori, de huidige minister van OWC, en Albert Ramdin, minister van Buitenlandse Zaken, International Business en Internationale Samenwerking, hebben de tien 'adoptiescholen' van DIN in Suriname een 'pilotstatus' gekregen. “Dat betekent dat deze scholen met hun curriculum en onderwijsvisies mogen afwijken van het regulier onderwijs”, vertelt Brewster. Tussen de Viaa Hogeschool in Nederland en het Christelijk Pedagogisch Instituut in Suriname is inmiddels de eerste samenwerking beklonken. Ook kreeg het schoolterrein van de Algemene Middelbare School in Suriname een grote schoonmaakbeurt – onder het toeziend oog van de onderwijsminister. “De bedoeling is dat DIN er op de lange termijn niet meer tussen zit”, aldus Brewster.
21 ministers in 48 jaar
Ori is de 21ste Minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur sinds de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975. Hij nam in mei 2023 het roer over van Marie Levens, die haar post na twee jaar verliet omdat de politieke partij waarbij ze is aangesloten, de Nationale Partij Suriname (NPS), begin dit jaar uit de coalitie stapte. De NPS kon zich 'niet langer terugvinden in de besluiten van de regering', die werden genomen 'zonder dat de NPS daarvan op de hoogte werd gesteld', aldus partijvoorzitter Gregory Rusland. Aan minister Levens werd gevraagd haar portefeuille ter beschikking te stellen.
In de 48 jaar dat Suriname onafhankelijk is, zit een onderwijsminister gemiddels maar 2,2 jaar op zijn post. Er zijn slechts drie ministers die hun ambt volledig (vijf jaar) hebben uitgezeten. Dat zorgt voor een enorme stremming van de onderwijsontwikkeling, stelt onafhankelijk onderwijsconsulent Marco Ligtvoet. Hij woont sinds 2006 in Suriname en was vier jaar directeur van hety Christelijk Pedagogisch Instituut. "De minister bepaalt het onderwijsbeleid, dat staat letterlijk zo op papier", legt Ligtvoet uit. Suriname heeft, in tegenstelling tot Nederland, een centraal gestuurd onderwijssysteem. "De minister heeft veel invloed op wat er uiteindelijk gebeurt met het onderwijs. Wellicht is dat ook nog een koloniale erfenis", denkt Ligtvoet. "Omdat Nederland eerst besliste over het onderwijs in Suriname. Na de onafhankelijkheid is dat de minister van onderwijs geworden. Maar de top-down benadering is er nog steeds, zij het wel wat minder", vertelt Ligtvoet.
In zijn functie als onderwijsadviseur kwam Ligtvoet al regelmatig in contact met mensen uit Nederland die naar Suriname komen en 'leuke onderwijsvernieuwingen willen doorvoeren'. “Ze beseffen niet hoe het hiërarchisch systeem hier in elkaar zit. Een leerkracht in de klas voelt dat automatisch. Zij werkt onder de schoolleider, die een beperkte bewegingsruimte heeft en wordt aangestuurd door een bureau, dat wordt aangestuurd door de directeur van het ministerie, en die doet weer wat de minister zegt.”
Als de minister de vrije hand geeft, dan ziet Ligtvoet allerlei leuke initiatieven opbloeien binnen het onderwijs, zoals de recent gehouden onderwijsbeurs in 2023,die werd georganiseerd op initiatief van enkele leerkrachten. “Terwijl er ministers daarvoor zijn geweest die zeiden: ik bepaal, en jullie voeren uit.”
Het grote verloop van ministers, elk met hun nieuwe inzichten, brengt de continuïteit van het vorige beleid in gevaar, erkent Susanna Eduards-Verveer, onderdirecteur Beroepsonderwijs op het MinOWC. Niet alleen moet elke nieuwe minister zich eerst inwerken op het ministerie, een wisseling van de wacht gaat vaak gepaard met het ontslaan van adviseurs, benoemingen van directeurs en het aantrekken van nieuwe deskundigen. Er worden evaluaties aangekondigd en onderzoeken afgebroken. Namen, functies en prioriteiten veranderen afhankelijk van de (persoonlijke) beleidsvisie van elke minister.
Susanna Eduards Verveer onderdirecteur Beroepwonderwijs op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur in Suriname
Foto: Zoë Deceuninck
In de afgelopen jaren werden zo instroomeisen aangepast, onderwijsniveaus gelijkgesteld, leerjaren toegevoegd, boeken geïntroduceerd, beoordelingscriteria aangepast en studierichtingen afgeschaft, hervormd en (op)nieuw geïntroduceerd. Dat geldt voor zowat alle onderwijsniveaus.
Basisonderwijs
Suriname telt 564 scholen en 183.044 leerlingen, aldus de meest recente onderwijsstatistieken van het MinOWC in 2019. Van de leerkrachten is alleen bekend hoeveel werkzaam zijn op basis- en middelbaar niveau, namelijk 8945 leerkrachten voor 125.424 leerlingen. De gemiddelde schoolklas heeft 32 leerlingen per jaar in het basisonderwijs. Het drop-out percentage in het basisonderwijs bedraagt 12,6 procent. 6.87 procent van de Surinaamse kinderen tussen 6 en 11 jaar gaat niet naar school.
“Onderwijs is de sleutel van alle ontwikkeling”, zegt Brewster. “Maar het Surinaams onderwijs zit in een vreselijk dieptepunt.” Van alle Surinaamse kinderen tussen 12 en 15 jaar staat ruim de helft (56,07 procent) niet ingeschreven op een school. Veertig procent (39,4 procent) van de Surinaamse samenleving heeft de basisschool niet afgerond. In Nederland is 36 procent van de 15- tot 75-jarigen hoogopgeleid. In Suriname is dat 12,7 procent van de Surinaamse samenleving (15 jaar en ouder), aldus de laatste censuscijfers uit 2012.
De meest recente onderwijsvernieuwing richt zich op het uitbreiden van het (lager) beroepsonderwijs. In 2023 werden twee nieuwe scholengemeenschappen opgeleverd in de districten Marowijne en Para, en ook in de dorpen en gebieden Apoera, Brokopondo,
Stoelmanseiland, Atjoni, Paranam, Koewarasan, Coronie en Tammengo werden nieuwe praktijklokalen gebouwd met leningen van de IOB en de Islamitische Ontwikkelingsbank.
John Brewster, voorzitter van Stichting Diaspora Instituut Nederland (DIN)
Arbeidsmarkt
“We moeten meer inzetten op technisch en beroepsonderwijs, want daar ligt de nood van de arbeidsmarkt”, zegt Eduards-Verveer, onderdirecteur Beroepsonderwijs op het MinOWC. “De huidige arbeidsmarkt geeft aan dat wat het beroepsonderwijs aflevert, niet volstaat.” Studenten schieten met name tekort op het vlak van attitude en het werken op de machines. “Ze hebben nog te veel aanwijzingen en begeleiding nodig”, stelt Eduards-Verveer.
Uit de enquêteresultaten van de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven, een overkoepelende ondernemersorganisatie waarvan ruim 200 bedrijven lid zijn, blijkt dat veel bedrijven het moeilijk hebben bij het vinden van gekwalificeerd personeel. Bedrijven zijn op zoek naar werknemers met een breed scala aan vaardigheden, waaronder technische expertise, leiderschap, communicatie, creativiteit en probleemoplossend vermogen. Uit het 'Vacature onderzoek 2022' van het Ministerie van Arbeid, Werkgelegenheid en Jeugdzaken blijkt dat vooral de arbeidsplaatsen in de handelsector moeilijk in te vullen zijn, evenals bij de lagere dienstverlenende en commerciële beroepen. Vacatures voor beveiligingsmedewerker, verkoper, lasser, juwelier, kok, gids, monteur, cybermedewerker en kassier blijven maandenlang openstaan.
Met een lening van de Caribische Ontwikkelingsbank wordt er nu gewerkt aan vernieuwing en ontwikkeling van het curriculum voor het Lager Beroepsonderwijs. Het nieuwe curriculum moet over twee jaar af zijn, stelt Eduards-Verveer. Daarvoor wordt gekeken naar aansluiting bij de CARICOM, de politieke en economische unie van het Caribisch gebied. Suriname is sinds 1995 lid van de CARICOM. “Wanneer leerlingen klaar zijn met de beroepsopleiding in Suriname moeten ze kunnen aansluiten op de arbeidsmarkt in het Caribisch gebied”, vindt Eduards-Verveer. “Binnen de CARICOM gelden vaste standaarden voor het beroepsonderwijs, maar wij hebben nog een ander systeem dat ontleed is aan het Nederlandse systeem. We moeten ons aanpassen naar het systeem van de CARICOM, zodat onze studenten zich ook kunnen vestigen in het Caribisch gebied als ze dat willen.” Binnen de CARICOM geldt sinds 2023 vrij verkeer van personen, net zoals binnen de Europese Unie. Maar Eduards-Verveer waarschuwt: de focus op de regio kan alleen succesvol zijn als er flink wordt geïnvesteerd in anderstalig onderwijs, met name Engels en Spaans – de twee meest gesproken talen in het Caribisch gebied. “Er is nu een discussie gaande over meertaligheid in het onderwijs. Gaan we het invoeren? Hoe gaan we het aanpakken? Gaan we business English geven, of gaan we een apart curriculum opstellen voor elke richting? Dat zijn zaken waarover nu gesproken wordt.” Zie Surilines artikel 'Tweetalig onderwijs in Suriname'.
70 miljoen USD
“Er is al 70 miljoen [Amerikaanse dollar] geïnvesteerd in onderwijsvernieuwing”, zei Ori op een persconferentie in juni 2023. Dat geld komt voornamelijk van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, sinds 2010 een vaste partner van Suriname met betrekking tot de onderwijsvernieuwingen op de basisschool en de renovatie van verschillende scholen, samengevat onder de noemer Basic Education Improvement Project (BEIP). “Het is moedig dat wij een traditioneel systeem, overgenomen van de koloniale tijd, nu veranderen”, vindt Ori. “We hebben al te veel geïnvesteerd in de onderwijsvernieuwing om alles terug te draaien.”
Het nieuwe onderwijssysteem is erop gericht om beter bij de noden van het land aan te sluiten, met name op de arbeidsmarkt. Voorheen was het onderwijs in Suriname 'erg cognitief'. “Het was alleen maar leren, leren, leren”, zegt Ori. Volgens de minister is het hoog tijd dat Surinamers hun 'handen gaan gebruiken'. Met name in de sectoren toerisme, mijnbouw, olie en gas en de agrarische sector ziet de minister kansen.
Volgens Eduards-Verveer heeft het vinden van grote reserves offshore olie voor de kust van Suriname in 2020 het beroepsonderwijs in de lift gebracht. “De oliemaatschappijen die naar Suriname komen zullen mensen nodig hebben. We moeten het beroepsonderwijs naar een bepaald niveau brengen als we daarvan willen profiteren.” In november schonken de internationale oliebedrijven ExxonMobil, Chevron, Shell, APA Suriname en TotalEnergies nog drie nieuwe praktijklokalen en bijbehorende apparatuur aan het Natuurtechnisch Instituut (NATIN), een middelbare beroepsopleiding in Suriname. “De oliemaatschappijen zijn bereid te investeren in ons beroepsonderwijs, want ze zullen onze krachten nodig hebben”, zegt Eduards-Verveer. Samen met het Regionaal Onderwijs Centrum Kop van Noord-Holland faciliteert Staatsolie, de nationale oliemaatschappij van Suriname, ook in de nieuwe - en populaire - 'Oil and Gas' opleiding op het NATIN. Maar de focus op het lager beroepsonderwijs mag de ontwikkeling van de andere niveaus niet belemmeren, want ook daar is de nood hoog.
Studenten aan het studeren in de bibliotheek van het Natuurtechnisch Instituut (NATIN) - Middelbare Beroepsopleiedingen
Foto: NATIN
Hoger onderwijs
“We moeten ernaar streven om het aantal afgestudeerden uit het hoger onderwijs te vergroten”, vindt decaan Pauline Crawford-Nesty in een gezamenlijk statement met docenten Gita Jhinkoe Rai en Saskia Chotoe-Jhingoerie van de bacheloropleiding Onderwijs- en Pedagogische Wetenschappen aan de AdeKUS. Deze opleiding voorziet Suriname in onderwijsdeskundigen en pedagogische wetenschappers. Jaarlijks telt de opleiding zo'n 25 nieuwe studenten – 110 in totaal. “Tertiair onderwijs kan duur zijn en een heleboel studenten kunnen zich de kosten van verdere studies niet veroorloven. Een aantal studenten gaat tegenwoordig meteen na het voltooien van hun middelbare opleiding op zoek naar werk om financiële verplichtingen na te komen of om het gezin te ondersteunen. Ze zien de noodzaak om geld te verdienen als urgenter dan verdere studies.”
Dat heeft gevolgen voor de ontwikkeling van Suriname. “Hoogopgeleide professionals spelen vaak een cruciale rol in de economische ontwikkeling van een land. Ze dragen bij aan innovatie, productiviteit en het aantrekken van buitenlandse investeringen. Een tekort aan hoogopgeleide professionals kan ook de groei van de Surinaamse economie belemmeren”, vult Chotoe-Jhingoerie aan.
Hans Lim A Po, oprichter en directeur van het FHR Institute, een particuliere onderwijsinstelling voor bachelor- en masteropleidingen in Paramaribo, vindt de worsteling – 'de struggle' – binnen het onderwijs 'een goede zaak'. “Het betekent dat we aan het zoeken zijn. We zouden het ook kunnen laten voor wat het is, maar dat is gemakzucht. Suriname is aan het zoeken en dat is een goede zaak”, zegt Lim A Po in zijn woning in de Mr. F.H.R. Lim A Po Straat, een straat in het historisch centrum van Paramaribo die naar zijn vader is vernoemd, de Surinaamse advocaat en politicus Frederik Hendrik Roëll Lim A Po.
Toen Lim A Po, die zelf ook in Nederland heeft gestudeerd, eind jaren negentig uit Nederland remigreerde viel hem meteen op dat de kennisstandaarden in Suriname laag waren. “Surinamers hebben van nature niet de ambitie om te leren. We hebben die cultuur niet. Je komt hier weg met parate kennis en anekdotische bewijsvoering. Ik vond dat ik een bijdrage moest leveren in de samenleving en probeer om die standaarden hoger te leggen”, vertelt Lim A Po. Hij richtte het FHR Institute op, voluit het FHR Lim A Po Institute for Social Studies. Jaarlijks levert zijn onderwijsinstelling tussen 50 en 60 masterstudenten af. De meeste van hen werken in (grote) bedrijven in Suriname. “Onze studenten op het FHR zijn gemiddeld 30, 32 jaar en hebben al een baan of gezin. Die verhuizen niet zo makkelijk meer. De studenten die na hun opleiding naar het buitenland zijn gegaan, kan ik op één hand tellen”, zegt Lim A Po. De meeste studenten aan het FHR Institute volgen een opleiding die door hun werkgever wordt betaald.
Met zijn kennisinstituut probeert Lim A Po een mentaliteitsombuiging binnen de Surinaamse samenleving te brengen. “Suriname heeft geen kennissamenleving. Dat is een koloniale last. Niet alleen de slaven, maar ook de contractarbeiders die uit verschillende werelddelen naar hier werden gebracht, moesten leven van de anekdotes en de kennis die ze hadden. Simpele redeneringen, dat was hun leven. En onze koloniale heerser heeft dat niet veranderd”, legt Lim A Po uit.
“Bij FHR slagen we er beetje bij beetje in dat mensen toch een soort trots krijgen voor het leren", vervolgt Lim A Po. "Over het algemeen gaat een Surinamer die goed kan leren naar Nederland. Daar heeft die een betere toekomst, dus daar gaat die naartoe.” In 2022 studeerden 1125 Surinamers in Nederland, volgens cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs. Aan de Anton de Kom Universiteit Suriname (AdeKUS), de enige universiteit in het land, studeren gemiddeld zo'n vierhonderd studenten per jaar af. Zie Surilinis artikel 'Suriname loopt leeg'.
Particuliere hogescholen
Suriname telt één universiteit en zo'n twaalf particuliere hogescholen. “Er zijn nu genoeg particuliere scholen voor onze kleine markt”, zegt Carole-Ann Partoredjo-Fuerich, director of Operations bij Stichting University of Applied Sciences and Technology Suriname (UNASAT), een particuliere hogeschool in Paramaribo. Zo'n 250.000 mensen in Suriname behoren tot de beroepsbevolking, aldus gegevens van de Wereldbank – goed voor 40 procent van de totale bevolking.
UNASAT verzorgt al dertien jaar lang lessen op hbo-niveau in Suriname. Het ontstaan van UNASAT kwam er nadat de Hogeschool van Amsterdam (HvA) een aanbod deed om te helpen met het opzetten van een particuliere hogeschool in Suriname. “We zagen een gat in de markt”, zegt Partoredjo-Fuerich. Het basisprogramma van de HvA werd gebruikt ter inspiratie voor de opleidingsstructuur bij UNASAT. “Maar de inhoud is aangepast aan de Surinaamse situatie”, aldus Partoredjo-Fuerich. Gemiddeld studeren er elk jaar 60 studenten af. De opleiding is niet voor iedereen even toegankelijk. Een deel van het studiegeld moet betaald worden in euro's. Afhankelijk van de richting bedragen de totale kosten omgerekend 550 tot 600 euro per collegejaar. Volgens de laatste berekeningen van de Wereldbank ligt het gemiddeld bruto maandinkomen van werknemers in Suriname op omgerekend 338 euro. Een enorm verschil met het loon in Nederland. Hier verdienen werknemers op basis van het bruto nationaal inkomen gemiddeld elf keer zoveel.
Op de IBW University of Applied Sciences in Paramaribo bedraagt het collegegeld voor een bacheloropleiding 2000 euro per jaar, inclusief lesmateriaal. Toch lijken deze bedragen nauwelijks af te schrikken, stelt Guillermo Samson, directeur van de particuliere hogeschool IBW University. "De ontwikkelingen binnen het Surinaams openbaar onderwijssysteem zorgt er voor dat veel ouders hun kinderen toch inschrijven op particuliere scholen”, zegt Samson. Het belangrijkste voordeel van een particuliere hbo-school is dat de school (financieel) niet afhankelijk is van de Staat, en het onderwijs dus gegarandeerd blijft. De IBW University houdt zich niet aan de vastgestelde vakanties en vrije dagen in Suriname. “Dan gaat er te veel tijd verloren”, aldus Samson.
'Een gebrek aan toekomstperspectief' is de voornaamste reden waarom veel studenten op het vliegtuig naar Nederland stappen, stelt Shanti Venetiaan, bestuursvoorzitter aan de AdeKUS. “Als het kan, sturen ouders hun kind naar Nederland. Het is vanzelfsprekend”, zegt Venetiaan. Die vanzelfsprekendheid komt volgens haar door 'de oude koloniale gedachte'. “Die speelt nog steeds een rol. Alles van buiten, met name van Nederland, is beter. Dat geldt ook voor het onderwijs.”
Push effect
“Het effect van Nederland op Suriname is een push effect geweest, niet een pull effect”, zegt Lim A Po. “Men is hier ontevreden en men ziet een ander perspectief aan de andere kant. Dat heeft het onderwijs niet bevorderd.” Lim A Po betreurt het dat de onderwijsrelatie tussen Suriname en Nederland aan zichzelf is overgelaten. “Zowel voor het hoger onderwijs als voor het lager onderwijs. Er is geen structurele samenwerking.” Lim A Po vergelijkt het met de medische sector. “Daar hebben de medische specialisten iets gemanaged. Surinaamse artsen moeten stagelopen bij een professor in Nederland. Wanneer ze terug komen naar Suriname [een verplichting, red.] behouden ze die relatie. De relatie wordt dus gemanaged, hetzij op een heel persoonlijke basis”, stelt Lim A Po. Hetzelfde kan niet gezegd worden van het onderwijs, vindt hij. Vorig jaar schreef Surilines al uitvoerig over de medische uitwisselingen tussen Suriname en Nederland, wat een zekere afhankelijkheidsrelatie teweegbrengt. Zie Surilines artikel 'Hoe nu verder?'
Nederland als vaste partner
Van oudsher kent het Surinaamse onderwijssysteem veel parallellen met het Nederlandse systeem, en daarom blijft Nederland een vaste partner in de onderwijsontwikkelingen van Suriname - ondanks de aansluiting die Suriname zoekt binnen de CARICOM. Momenteel is er een team van Nederlandse onderwijsprofessionals in Suriname om te kijken hoe de samenwerking in het hoger onderwijs, beroepsonderwijs en de Surinaamse inspectie versterkt kan worden. “Nederland is altijd bereid te helpen”, weet Eduards-Verveer.
De Nederlandse hulp komt vaak goed van pas. Zo wordt de wetgeving op het gebied van onderwijs nu herzien met assistentie uit Nederland. “Nederland heeft wetgevingsjuristen op het gebied van onderwijs, wij hebben dat niet. En dan is het gemakkelijk om in Nederland aan te kloppen vanwege de gemeenschappelijke taal. Er zal altijd overleg zijn met Nederland, ook vanwege de historische band”, stelt Eduards-Verveer.
“Als het niet goed met Suriname gaat, gaat het niet goed met mij”, bevestigt DIN-voorzitter Brewster. “Ondanks dat ik in Nederland woon, een land dat goed ontwikkeld is, zie ik de mogelijkheden in Suriname. Ik zie de potentie en ik heb de netwerken, de studie en de skills. Dus ik vind dat ik iets terug moet doen voor een land dat het nodig heeft.” Het is de bedoeling dat DIN alle ad hoc initiatieven binnen onder meer de onderwijssector gaat structureren. “In Nederland zijn er bijna meer organisaties dan mensen als het gaat om hulpverlening aan Suriname. Iedereen doet op een eigen hokje iets voor Suriname. Iemand stuurt stoelen, de ander stuurt banken en boeken. Maar er is nog geen platform dat dit coördineert. DIN probeert daar verandering in te brengen.”
Informele bespreking tussen het Diaspora Instituut Nederland (DIN), de MULO Wageningen en het MinOWC van Suriname
Foto: DIN
Ook het FHR Institute van Lim A Po heeft verschillende samenwerkingspartners in Nederland, onder meer in Rotterdam, Den Haag, Tilburg en Maastricht. Lim A Po benadrukt dat dit louter 'commerciële samenwerkingen' zijn. “Ik krijg weleens een brief van een Nederlands instituut waarin wordt gevraagd om een heel goede student naar Nederland te sturen, omdat ze een beurs van 30.000 euro beschikbaar stellen”, vertelt Lim A Po. Hij gaat daar niet op in. “Met dat geld kan ik hier zes studenten opleiden. Als ik een student naar Nederland stuur, komt hij nooit terug. Als hij goed is, bieden ze hem een baan aan. En als hij niet deugt, blijft hij in Nederland hangen.” Op het FHR Institute worden alle lessen in het Engels verzorgd. Dat is een bewuste keuze, stelt Lim A Po. “Het Nederlands is een prima taal, maar het wordt toch ook als belastend ervaren in onze regio. Je moet toch Engels leren als je iets verder wil bereiken in het leven.”
In juni 2023 sloot het MinOWC in Suriname nog een memorandum van overeenstemming (mvo) met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in Nederland. De bilaterale samenwerking houdt onder meer in dat Nederland zal assisteren in het versterken van de onderwijswetgeving in Suriname, de institutionele capaciteitsversterking van de overheid, versterking van de lerarenopleiding, de digitalisering in de klas en het vergroten van het studiesucces van Surinaamse studenten in Nederland. De financiële middelen voor de uitvoering van de gezamenlijke onderwijsagenda 'worden gezocht in beschikbare Surinaamse en Nederlandse programma's'. Met de mvo wordt voor het eerst in 48 jaar een poging gedaan om de onderwijsrelatie tussen de Surinaamse en Nederlandse overheid te structureren.