Tekort aan leerkrachten nekt onderwijsontwikkeling Suriname
Docenten zijn naast het werk vooral bezig met overleven
Tekst: Zoë Deceuninck
Docent Engels aan het Surinaams Pedagogisch Instutuut (SPI) opleiding voor leerkrachten van het basisonderwijs.
Foto: Zoë Deceuninck
In Suriname is er veel kritiek op het niveau van de leerkrachten in het basisonderwijs. Maar door een tekort aan leraren is het roeien met de riemen die er zijn. In het voortgezet onderwijs worden zelfs leraren van de basisschool ingezet. Zij geven hier les zonder dat ze daar de bevoegdheid voor hebben. “Leerkrachten met een achterstand creëren zelf achterstand bij de kinderen.” De vicieuze cirkel is moeilijk te doorbreken.
Dayenne Blinker (46) schetst de huidige problemen in het onderwijs. Ze staat voor de klas op een openbare basisschool in Latour, een dichtbevolkte wijk met veel armoede en geeft les aan 34 kinderen in het vierde leerjaar. Dat is niet uitzonderlijk: de gemiddelde klas in het Surinaams basisonderwijs telt 32 leerlingen. Ongeveer de helft van Blinker haar klas heeft een kennisachterstand, merkte de leerkracht bij aanvang van dit schooljaar, dat in Suriname begint op 1 oktober.
“Het niveau van de kinderen is achteruitgegaan. Zeker na de covidperiode”, zegt Blinker. Van 2020 tot 2022 waren Surinaamse scholen lange tijd gesloten en gingen kinderen om de ene dag naar school.
Afstandsonderwijs was er niet of nauwelijks voor de ruim 88.000 leerlingen die les volgden op een van de 344 basisscholen in Suriname. De randvoorwaarden, zoals een goede internetverbinding en een laptop of tablet, zijn niet overal beschikbaar. Volgens voormalig onderwijsminister Marie Levens stopten 7000 van de 125.424 kinderen vroegtijdig met de school tijdens de covidperiode. Dit zowel op basisniveau als het voortgezet onderwijs voor junioren (voj).
Basisschool klas van de Openbare School Latour II
Foto: Zoë Deceuninck
Pas sinds begin 2023 gaan alle kinderen opnieuw vijf dagen in de week naar school. De kinderen die de afgelopen drie jaar geen of halftijds les hadden, gingen automatisch over naar het volgende leerjaar. Het alternatief was om ze massaal te laten zitten. Dat zou problemen hebben gegeven in de eerste klassen. Jaarlijks stromen zo'n 10 tot 12.000 'nieuwe' kinderen de school binnen. Dus werd besloten om kinderen van de basisschool te laten 'doorstromen'. Ongeacht hun cijfers gaan alle kinderen in de basisschool sinds 2022 'automatisch' over naar het volgende jaar. Op die manier wil Levens geen enkel kind achterlaten. De bedoeling was dat kinderen met een kennisachterstand extra begeleiding zouden krijgen van de leerkrachten. In de realiteit bleek dit niet haalbaar.
“We waren totaal niet voorbereid op het doorstroomsysteem, ik moest het vernemen via Facebook”, verklaart Lucia Dikan, een collega van Blinker die les geeft in leerjaar 8 op de Openbare School Latour II. Op de basisschool waar ze tot voor kort werkzaam was, OS Santodorp, gaf ze les aan een leerling in het zesde leerjaar (vierde klas) die zijn eigen naam niet kon schrijven. “Het hele systeem is gecrasht.”
“Het doorstroomsysteem zou kunnen werken als de klassen kleiner waren en er een extra leerkracht beschikbaar is die is gespecialiseerd in leerachterstanden”, meent Fonkel. Met dertig leerlingen in de klas schiet ze handen tekort om kinderen persoonlijk te begeleiden.
'Het hele systeem is gecrasht'
Toen Rodgers verder ging studeren op het IOL schrok ze van de informatie die ze kreeg aangereikt. “Bepaalde zaken die ik aan mijn studenten had geleerd, bleken helemaal niet te kloppen”, erkent ze. “Onbevoegde leerkrachten hebben zelf ook een achterstand en creëren diezelfde achterstand bij de leerlingen, want ze kunnen tijdens de les niet in de diepte gaan.”
“In het veld klagen ze steen en been over de kwaliteit van de opleiding”, weet SPI-directeur Meye. In 2012 werd het programma De Nieuwe Leerkracht (DNL) geïntroduceerd, een vernieuwde opleiding tot leerkracht voor het basisonderwijs, uitgevoerd in samenwerking met de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en technische Bijstand (VVOB). DNL focust op minder vakinhoud en meer pedagogische kennis, aldus de website van de VVOB.
“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.
Naar Nederland
Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.
In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.
De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”
We zijn er absoluut nog niet aan toe om
de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen
Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.
Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.
Jennifer Meye, directeur Surinaams Pedagogisch Instituut
Foto: Zoë Deceuninck
Instroomeis
Belangrijk onderdeel van DNL was het verhogen van de instroomeis op de kweekscholen. “Een van de grote bezwaren binnen het onderwijs is het instapniveau van de mensen op de lerarenopleiding”, vertelt Hilde Neus, Nederlandse neerlandica die al 32 jaar in het Surinaams onderwijssysteem werkzaam is. Sinds 2012 kunnen alleen studenten met een mulo-diploma (meer uitgebreid lager onderwijs) aan de opleiding beginnen, voorheen kon dat nog zonder. Maar volgens Neus is een mulo-diploma nog steeds niet voldoende. “Van het SPI zou het instapniveau absoluut omhoog moeten.”
“De bedoeling was dat de toelatingseis zou worden opgetrokken naar een havo-diploma, naar het model van Nederland”, bevestigt Meye. Dat is niet gebeurd, mede omdat leerlingen met een havo-diploma les moeten krijgen van leraren met een masterdiploma. Van de 125 leraren op het SPI zijn er zestig pedagoog. Zij hebben hun bacheloropleiding aan het Instituut voor de Lerarenopleiding (IOL) behaald. “Het gros van de leraren op het SPI heeft geen master”, bevestigt Meye. Volgens haar zijn er niet altijd mogelijkheden voor leerkrachten om verder te studeren, want alleen professoren met een Doctor of Philosophy (phd), de hoogste academische graad, mogen een master verzorgen. En ook daar zitten ze in Suriname om verlegen. Op het SPI roeit ze met de riemen die ze heeft. Sinds haar aantreden op de directeursstoel drie jaar geleden is Meye meteen een pilotproject gestart. SPI-studenten lopen nu veel meer stage, zodat ze met hun praktijkervaring op het eind van de vierjarige opleiding genoeg bagage hebben om verder te gaan. “Naar het voorbeeld van de pabo's (pedagogische academie voor het basisonderwijs, red.) in Nederland”, verklaart Meye. “Zo wilden wij het ook.”
Surinaams Pedagogisch Instituut (SPI), opleiding voor leerkrachten in het basisonderwijs
Foto: Zoë Deceuninck
“Het tekort aan leerkrachten is erger dan we hadden voorspeld”, zei Henry Ori, minister van het MinOWC in oktober 2023 in het Surinaams parlement. Landelijk heeft elke leraar in het basisonderwijs in Suriname gemiddeld 14 leerlingen. Dat is ongeveer even veel als het gemiddelde in de Europese Unie, maar minder dan in Nederland.
Middelbaar onderwijs
Aan het IOL, de enige school in Suriname die leerkrachten opleidt voor het middelbaar onderwijs, schreven zich dit jaar maar tweehonderd studenten in. “En dan moet je blij zijn als ze blijven”, zegt Melisa Venetiaan (57), directeur van het IOL. “De economische situatie laat het heel vaak niet toe dat ze de opleiding afronden.” Veel studenten werken naast de opleiding fulltime om onder meer in hun opleiding en hun eigen onderhoud te voorzien. Suriname telt landelijk 303 scholen op mulo, voj- en vos-niveau, aldus de meest recente onderwijsstatistieken van het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinOWC) in 2019. Dit jaar openden er nog twee nieuwe scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs in de districten Marowijne en Para. Maar wie moet hier straks voor de klas staan?
“Sommige opleidingen hebben maar zeven of acht studenten”, zegt Venetiaan over het IOL. “Sinds Covid gebeurt er ook heel veel online.” Tijdens ons gesprek van een uur lopen maar twee studenten voorbij. “Ik heb hier zelf ook gestudeerd in de jaren tachtig”, vervolgt de directeur hoofdschuddend. “Het krioelde hier toen van de studenten, je kan het je nu niet voorstellen.” Volgens schattingen van de huidige directeur schreven zich destijds 'een stuk of 1500 studenten' per jaar in op het IOL. Het IOL telt vandaag zeventig voltijds docenten en tweehonderd parttimers, maar 'geen gekwalificeerde docenten om een masteropleiding op te starten', aldus de directeur. “Voor geen enkel vak”, benadrukt Venetiaan.
Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) Suriname
Foto: Zoë Deceuninck
De Anton de Kom Universiteit (AdeKUS), de enige universiteit in Suriname, heeft in het verleden al vier keer een 'Master in Education' verzorgd met hulp van professoren uit Nederland. Venetiaan volgde in 2011 zelf ook de masterstudie. “Omdat ik college gaf op het IOL en er werd mij duidelijk gemaakt dat ik als hbo'er niet bevoegd was om hier les te geven. Maar zo was het voor 90 procent van de docenten.” Suriname zit verwikkeld in een vicieuze cirkel als gevolg van de aanhoudende brain drain onder studenten en docenten. Zie Surilines artikel 'Suriname loopt leeg'.
Hosselen
De 42-jarige Rodgers staat al haar halve leven voor de klas, maar denkt niet dat ze in het onderwijs blijft tot aan haar pensionering (in Suriname gesteld op 60 jaar, red.). “Ik ben totaal niet gemotiveerd meer”, zegt Rodgers. Ze verdient omgerekend 325 euro per maand. Dat is inclusief de tijdelijke koopkrachtversterking die leraren van de overheid krijgen 'ter compensatie' van de aanhoudende economische crisis. 2023 is het derde opeenvolgende jaar waarin Suriname kampt met inflatiecijfers van boven 50 procent. Een basisvoedselpakket kostte in juli 2022 omgerekend 110 euro per maand, aldus de meest recente statistieken van het Ministerie van Arbeid, Werkgelegenheid & Jeugdzaken. De huur in Suriname is al snel 150-200 euro per maand.
'Als ik op school aankom, moet ik elke ochtend twee stukken krijt nemen om mijn werk te kunnen doen'
Ook SPI-directeur Meye, die in 2021 haar Master in Education behaalde aan de AdeKUS, staat naast haar functie als directeur zelf nog voor de klas op de Academie voor Hoger Kunst en Cultuuronderwijs in Paramaribo. “Als ik hier een goed salaris had, zou ik eigenlijk geen tweede job hoeven te hebben.” Meye weet dat nog niet iedereen van haar lichting is afgestudeerd aan de AdeKUS, maar van degenen die afstudeerden, hebben er inmiddels vier het land verlaten. “In het buitenland worden ze beter gewaardeerd”, zegt Meye.
Klaslokaal St. Antoniusschool Galibi
Foto: Zoë Deceuninck
Rodgers studeerde Pedagogie op het IOL en behaalde er in 2023 haar MOB-diploma Nederlands. Omdat ze nu bevoegd is om op middelbaar niveau les te geven, verdient ze ook meer dan haar collega's die niet verder studeerden.
Veel van haar collega's hebben een tweede baan of 'hosselen'; informeel geld verdienen met een bijbaan, klusjes of een handeltje. Na de schooltijden staat Rodgers zelf ook in de keuken. Ze bakt bojo en fiadu, twee typisch Surinaamse desserts, en maakt gemberbier om te verkopen en zo de eindjes aan elkaar te knopen. Familieleden in Nederland doen de rest. “Een paar keer per jaar stuurt mijn familie dozen op met olie, suiker, blikjeswaren, poederzeep, wasmiddel, etc. Al de dingen die hier met mijn salaris onbetaalbaar zijn geworden”, zegt Rodgers. Haar familie en vrienden sporen Rodgers aan om het onderwijs te verlaten, net zoals velen vóór haar dat ook al deden.
Weinig professoren in Suriname
De afgelopen tien jaar heeft het Instituut voor de Opleiding van Leraren een bachelor-master-structuur (bama-structuur) doorgevoerd, voorheen werkte het met MO-A en MO-B opleidingen. Hilde Neus werd in 2011 richtingscoördinator van het vak Nederlands en heeft als eerste de bama-structuur geïmplementeerd. “Ik heb de basiskennis opgevraagd van Nederland. Voor het vak Nederlands is het vrij eenvoudig, we kunnen een deel daarvan overnemen en dan weten we ook aan welke kwaliteiten we moeten voldoen.”
De bedoeling was dat studenten na het behalen van hun bachelor op het IOL een master zouden kunnen volgen op de Anton de Kom Universiteit. “Maar ook op de universiteit is de bevoegdheid van de docenten nog niet in orde. Om een master te kunnen geven zou je als docent gepromoveerd moeten zijn. Dat percentage is hier nog maar heel klein”, zegt Neus.
“Het beloningssysteem in Suriname is ook niet voordelig voor een doctor”, vult IOL-directeur Melisa Venetiaan aan. In Suriname krijgt je dan niet extra betaald in vergelijking met een master. “Dus in principe heeft het ook geen zin om te promoveren.”
Naar Nederland
Veel Surinaamse studenten kiezen daarbij voor een (vervolg)opleiding in Nederland, of treffen voorbereidingen voor een toekomst in de voormalige kolonie. Zie Surilines artikel 'Suriname loopt leeg'. Nederland heeft met gemiddeld 17,3 leerlingen per leraar in het basisonderwijs een hoog lerarentekort. Verwacht wordt dat het tekort aan leraren en schooldirecteuren in het basisonderwijs in Nederland de komende twee jaar stijgt tot vierduizend fulltime banen. Die cijfers gaan in Suriname niet onopgemerkt voorbij.
Zo registreerde Merlyn Doelsaman, opleidingscoördinator Wiskunde aan het IOL, begin dit schooljaar 'een aanzienlijke hoeveelheid' nieuwe studenten. Volgens een rondvraag van Doelsaman kiezen jongeren voor de opleiding Wiskunde 'omdat ze hebben gehoord dat er in het buitenland een tekort is aan wiskundeleraren'.
Maar in Nederland kunnen Surinaamse leerkrachten niet zomaar aan het werk. Volgens de Wet Arbeid Vreemdelingen mag er in een 'ver land' zoals Suriname niet gezocht worden naar leerkrachten, maar moet Nederland eerst binnen de Europese Unie en Zwitserland op zoek, waar er volgens de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) 'genoeg werkzoekenden' zijn. De IND wijst de Surinaamse aanvragen af, schreef de Volkskrant in februari vorig jaar. Toch kent Meye genoeg oud-studenten die in Nederland een baan vonden in het lager onderwijs. “Ze moeten eerst een upgrading volgen van negen maanden. In de tussentijd worden ze meestal al als hulpleerkracht ingezet”, zegt Meye. Deze uitstroom naar Nederland betekent verschraling voor het basis- en middelbaar onderwijs in Suriname.
Henry Ori, sinds 2023 de nieuwe minister van OWC, wil gepensioneerde leerkrachten en universiteitsdocenten inzetten om de extra lessen te verzorgen voor leerlingen met een leerachterstand als gevolg van het ingevoerde doorstroomsysteem. “Het is nog niet wat het moet zijn”, zei de minister afgelopen juni op een persconferentie, “Maar we zijn bezig met het opleiden van remedial teachers (leerkrachten die hulp verlenen aan leerlingen met leerproblemen of gedragsstoornissen, red.).” Sinds 7 november 2023 wordt de cursus “Basisschool Begeleiders Taal en Rekenen (Lezen & Schrijven)” verzorgd op het IOL. Deze cursisten zullen worden ingezet in het basisonderwijs.
Eerder dit jaar hebben Nederland en Suriname een bilaterale 'Werkgroep Onderwijssamenwerking' opgericht. Deze moet onder meer toezien op bijscholing en het versterken van de kwaliteit van de lerarenopleiding voor het basisonderwijs. De financiële middelen daarvoor worden gezocht 'in beschikbare Surinaamse en Nederlandse programma's'. Maar die Surinaamse middelen schieten nu al tekort, weet Rodgers.
“Als ik op school aankom, moet ik elke ochtend twee stukken krijt nemen om mijn werk te kunnen doen. Ik krijg geen aparte doos omdat er geen geld is”, verzucht ze. “Zelfs mijn pennen moet ik zelf aanschaffen.” De leerkrachten zijn naast het werk vooral bezig met overleven, stelt Rodgers. “Een gedemotiveerde leerkracht gaat niet tot het uiterste om het beste uit de leerling te halen. De achterstanden worden alleen maar groter.”
Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur bij een persconferentie in Paramaribo
Foto: Zoë Deceuninck