"Kinderen in Suriname worden voorbereid op toekomst in Nederland"
Lukt het Suriname om zijn geschiedenis te dekoloniseren,
ook in het onderwijs?
Tekst: Zoë Deceuninck
Kinderen op een basisschool in de wijk Latour in Paramaribo
Foto: Zoë Deceuninck
Sinds Suriname bijna vijftig jaar geleden onafhankelijk werd is zij bezig met het 'dekoloniseren' van het onderwijscurriculum. Dit moeizame proces is blijven steken op het niveau van de basisschool. Maar ook hier zijn de Nederlandse invloeden nog te groot, stelt orthopedagoog Rika Echteld. “Dat laat zijn sporen na in de ontwikkeling van het land.”
Orthopedagoog Rika Echteld moest zich als kind een voorstelling maken van sneeuw door de ijsvorming in het vriesvak van haar moeders ijskast te bestuderen, en historicus Maurits Hassankhan leerde de namen van alle Nederlandse hertogen uit het hoofd. Tal van hun generatiegenoten lazen op school ook over de mistige Rotterdamse haven, de 'wilde kust' van Suriname en Christopher Columbus die Amerika 'ontdekte'.
Het zijn voorbeelden waar nog graag naar wordt verwezen als het gaat om het 'dekoloniseren' van het Surinaams onderwijscurriculum – in Suriname is dit proces beter bekend onder de term 'versurinamiseren'. Maar het zijn oude voorbeelden die niet meer van deze tijd zijn, stelt Echteld, orthopedagoog gespecialiseerd in school- en leermogelijkheden. Echteld remigreerde in 1997 naar Suriname, 22 jaar nadat Suriname onafhankelijk werd. Ze zag toen dat er veel veranderd was binnen het onderwijscurriculum van de basisschool.
Eerste geschiedenisboek voor Suriname dat na de onafhankelijkheid werd ontwikkeld.
Foto: Zoë Deceuninck
Versurinamiseren
De eerste 'versurinamisering' van het onderwijs werd nog voor de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 ter hand genomen. In maart dat jaar zette de Minister van Onderwijs een groep Surinaamse academici aan het werk om een tijdelijk geschiedenisboek te ontwikkelen dat per 25 november gebruikt kon worden. Het boek heette Eén Volk. “De behoefte om te leren over onze eigen aardrijkskunde en geschiedenis, dus kennis over het land en de samenleving, is niets nieuws. Die is al in de 19e eeuw ontstaan”, verklaart historicus Maurits Hassankhan. Het eerste Surinaamse geschiedenisboek voor de Surinaamse jeugd heette Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname en werd in 1863 geschreven door de Surinaamse onderwijzeres Maria Vlier, die destijds tot de gekleurde elite in Suriname behoorde.
Begin 1975 keerde Hassankhan, die toen in Groningen studeerde, terug naar Suriname om de onafhankelijkheid mee te maken. Als 'kersverse historicus uit Nederland' kreeg hij datzelfde jaar de opdracht de geschiedenis schoolboeken 'te toetsen'. “Toetsen aan wat?”, vroeg Hassankhan zich af. Er was immers geen vergelijkingsmateriaal. Het enige houvast was het Algemeen Leerplan voor het basisonderwijs uit 1965, waarin de liefde voor het Nederlandse Koninklijke Huis nog als leerdoel was opgenomen. Met medewerkers van de dienst Onderzoek, Planning en Begeleiding van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling – het huidige MinOWC – kwam Hassankhan tot de conclusie dat er eerst nieuwe doelstellingen van het geschiedenisonderwijs gemaakt moesten worden, om vervolgens de boeken op basis daarvan te schrijven. Het duurde twee jaar om de doelstellingen te schrijven. “Het moest door heel het land gebruikt worden, en dus door heel het land gedragen worden. Anders was het gedoemd te mislukken”, zegt Hassankhan over die lange periode, gevuld met research, hearings, screenings en discussies.
Bladzijde uit het geschiedenisboek Eén volk
Foto: Zoë Deceuninck
“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.
Naar Nederland
Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.
In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.
De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”
We zijn er absoluut nog niet aan toe om
de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen
Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.
Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.
Met Nederlandse ontwikkelingshulp werd in 1978 het Project Vernieuwing Curriculum Basisonderwijs (PVCB) gelanceerd. Taal voor Jou werd in deze periode ontwikkeld voor het basisonderwijs, en voor geschiedenis kwam er in 1984 de methode Wij en ons verleden (deel 1 en 2). Het belangrijkste onderscheid met het curriculum van voor de onafhankelijkheid, was 'het Surinaams perspectief'. “De geschiedenis van het Surinaamse volk staat in de les centraal, en niet wat de Nederlanders of Europeanen hier hebben gedaan. Dat is ook Surinaamse geschiedenis, maar de nadruk ligt op hoe wij dat hebben ervaren”, benadrukt Hassankhan. Daarbij wordt het nationalisme doelbewust aangewakkerd.
“In Europa heeft nationalisme een negatieve lading. Bij ons niet. Vanwege het koloniale verleden zijn hier verschillende bevolkingsgroepen van buiten bij elkaar gebracht. Zij beschouwden elkaar vaak als concurrenten en soms zelfs als vijanden. Daarom is het van heel groot belang kinderen van jongs af bij te brengen dat ze op de eerste plaats Surinamer zijn. Wij zijn Surinamers en we moeten het Surinaams belang dienen.”
'In Europa heeft nationalisme een negatieve lading. Bij ons niet'
Dat het huidige curriculum tot stand kwam met behulp van Nederlandse en Belgische onderwijsdeskundigen, is voor Hassankhan geen probleem. “Men denkt dat dekolonisatie betekent dat niet-Surinamers het niet mogen doen. Dat hebben wij nooit gezegd. Integendeel, anderen mogen het ook doen, daar zijn we zelfs blij om.” Hij herhaalt: “Alleen behoort het zwaartepunt van de geschiedschrijving van Suriname hier te liggen.” In het geschiedenisonderwijs is het proces van dekolonisatie in het basisonderwijs en op voj [voortgezet onderwijs voor junioren]-niveau redelijk vergevorderd, vindt Hassankhan. Op wetenschappelijk gebied is de achterstand echter groot, met name op het gebied van geschiedschrijving.
“Suriname moet er zelf voor zorgen dat wij voldoende onderzoek doen. Er wordt nog steeds veel meer in Nederland gedaan”, weet Hassankhan. De universiteit van Suriname heeft sinds 2011 een eigen studierichting geschiedenis, maar middelen voor wetenschappelijk onderzoek en publicaties blijven grotendeels uit. “We zijn nog steeds niet bereid om mensen daarvoor te betalen. Hierdoor worden historische publicaties hoofdzakelijk in het buitenland geproduceerd.” Volgens Hassankhan schiet Suriname zichzelf daarmee in de voet. “Geschiedenis leert je hoe het heden is ontstaan. Je moet je geschiedenis kennen, anders ga je de maatschappelijke problemen van het heden ook niet kunnen oplossen. Het is een verlangen van velen om de geschiedenis van Suriname te herschrijven. Maar dan moeten wij als natie bereid zijn ook voldoende middelen hiervoor beschikbaar te stellen. Dat gebeurt helaas niet.”
Rika Echteld, orthopedagoog
Foto: Zoë Deceuninck
Nieuwe leerboeken
“Er zijn heel veel pogingen gedaan om ons curriculum te dekoloniseren”, zegt orthopedagoog Echteld in haar woning te Paramaribo. “Kinderen leren niet meer over sneeuw, maar het curriculum is nog niet helemaal Surinaams. Nog altijd bereiden we onze kinderen te veel voor op een toekomst in het buitenland, en met name in Nederland,” zegt Echteld. “Dat vind ik funest.” Dit is voor een deel te wijten aan de Nederlandse schoolboeken Rekenen en Taal die sinds 2012 opnieuw in omloop zijn op de basisscholen in Suriname.
De bedoeling was dat de Nederlandse Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) – op verzoek van het Surinaamse Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (MinOWC) – het curriculum van het Surinaamse basisonderwijs zou vernieuwen. De SLO kwam in 2010 in beeld nadat Suriname een lening had afgesloten bij de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank voor de vernieuwing van haar curriculum, samengevat onder de noemer Basic Education Improvement Project (BEIP).
De SLO ontwikkelde een nieuw Curriculumraamwerk voor een 11-jarige basisschool, maar kwam niet verder dan leerjaar 3 met het ontwikkelen van de nieuwe leerboeken. “Het herschrijven van het curriculum kostte enorm veel tijd”, vertelt de Nederlander Marco Ligtvoet, die sinds 2006 in Suriname woont en er tot 2023 werkte als lokale consultant voor het BEIP-project. Alle werknemers die destijds namens de SLO betrokken waren bij het BEIP-project in Suriname zijn vandaag niet meer werkzaam bij de SLO. De stichting kon ons geen informatie verschaffen over de samenwerking.
Als land met weinig middelen is Suriname nog afhankelijk van buitenlandse donoren
Vanwege haar financiële verplichtingen aan de bank was Suriname – en dus ook de SLO – aan tijd en targets gebonden voor het schrijven van de nieuwe leerboeken. “Als je je aan zo een lening committeert, dan teken je een contract en dat geld moet gewoon binnen een bepaalde periode uitgegeven worden. Haal je die resultaten niet of geef je dat geld niet op tijd uit, dan zit daar een boeteclausule aan vast. Dat kost Suriname ontzettend veel geld”, zegt Ligtvoet.
De keuze voor de Nederlandse schoolboeken waarover Echteld spreekt, kwam voort uit 'pure tijdsnood'. Dat zei Eddy Jozefzoon, toen topadviseur op het MinOWC, destijds tegen Times of Suriname. “We kunnen wachten tot we eigen leermiddelen ontwikkelen, maar dat duurt jaren”, aldus Jozefzoon. Voor de vakgroepen taal en rekenen werd besloten Nederlandse boeken te gebruiken. Dit gebeurde nadat het contract tussen MinOWC en de SLO was afgelopen.
De Nederlandse boeken zouden worden aangepast aan de Surinaamse leefwereld alvorens ze hier op school te implementeren. Daarvoor kocht het MinOWC een licentie van Malmberg. “Dat is een keuze die toen gemaakt is, en die op sommige punten wat ongelukkig heeft uitgepakt”, zegt Ligtvoet.
Malmbergboeken
Onder de basisschool verstaat men in Suriname het kleuter- en lager onderwijs. Wanneer een kind in Suriname voor het eerst naar de lagere school gaat, in leerjaar 3, leert het lezen en schrijven met het boek Taal met Plezier, gemaakt in samenwerking met de Stichting Leerplanontwikkeling. Voor het laatste kwartaal wordt het boek Taal voor jou gebruikt, in 1984 ontwikkeld door de Dienst Curriculumontwikkeling van het Surinaams ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling. In leerjaar 4 en 5 werkt het kind vervolgens met de methode Taal met Plezier, een Surinaamse versie van de Nederlandse methode Taal actief. De Taal met Plezier-boeken staan in Suriname bekend als 'de Malmbergboeken', een verwijzing naar de Nederlandse schoolboekenuitgever Malmberg B.V. In samenwerking met deze uitgeverij werden er aanpassingen in tekst en beeld gedaan om de boeken voor Suriname 'Surinaams te maken'. Het concept, de leerlijnen, leerroutes en werkvormen bleven hetzelfde. Ook voor het vak Rekenen worden in leerjaren 4 en 5 'Malmbergboeken' gebruikt. De boeken Plezier in rekenen zijn een Surinaamse versie van Malmberg's populaire rekenboek De Wereld in Getallen. Wanneer de leerling vervolgens de overstap maakt naar het zesde leerjaar, moet het opnieuw werken met de – sterk verouderde – Surinaamse boeken, waaronder Taal voor Jou, gemaakt in 1986, en Rekenen, waar nog gewerkt wordt met Surinaamse gulden in plaats van de huidige Surinaamse dollar.
De Nederlandse lesmethode wordt zowel op de particuliere als openbare scholen in Suriname gebruikt en zorgt bij veel kinderen voor leerproblemen. Volgens Echteld hebben kinderen enorme moeite met het bijbenen in leerjaar 4, wanneer ze van de Surinaamse methode overspringen op de Nederlandse. “Bij rekenen is de manier van staartdelingen maken in de Nederlandse methode bijvoorbeeld anders, en bij Taal wordt een andere woordenschat gebruikt. Ons curriculum is zodanig in elkaar gezet dat het kinderen in de war brengt”, aldus Echteld.
“Ze hadden gedacht dat ze met een vrij simpele aanpassing in de Nederlandse boeken het hele contextvraagstuk zouden opvangen”, vervolgt Ligtvoet, die directeur was op het Christelijk Pedagogisch Instituut in Suriname in het jaar dat de Nederlandse boeken geïntroduceerd werden. “Ze hebben dat wel geprobeerd, maar er zitten nog steeds zaken in die boeken die voor Surinaamse kinderen ver van hun bed zijn.” Zo wordt er in het boek melding gemaakt van 'een schoolreisje met de bus naar het strand', en 'een moeder en kind die de eendjes brood voeren'. In Suriname gaan kinderen niet naar het strand, en worden eenden gegeten in plaats van gevoerd. Ook woorden zoals 'doe-het-zelf-zaak' en 'banaan' zijn in Suriname anders (respectievelijk 'bouwmaterialenzaak' en 'bacoven') of voor Surinaamse kinderen onbekend en ongebruikelijk, zoals 'kiosk' en 'flap'. “De boeken leiden kinderen onvoldoende op voor een toekomst in Suriname”, vindt Ligtvoet.
Basisschool in Latour een arme wijk in Paramaribo
Foto: Zoë Deceuninck
Echteld merkt dit in het gedrag van Surinaamse kinderen; de wijze waarop ze redeneren, omgaan met andere culturen en hun competenties ontwikkelen. “Ook onder volwassenen is er een gebrek aan communicatie, verdraagzaamheid, begrip voor elkaar en probleemoplossend denken”, zegt Echteld. Dat is volgens de orthopedagoog deels terug te herleiden tot het onderwijscurriculum, dat niet genoeg aansluit op de Surinaamse waarden, normen en cultuur..
“Surinaamse kinderen herkennen zichzelf niet in de Nederlandse boeken, en leren dus ook niet over zichzelf. Kinderen ontwikkelen hun identiteit in hun cultuur, en als cultuur geen aandacht krijgt, niet voldoende aangeleerd of ontwikkeld wordt, krijg je ontwrichte burgers die zichzelf niet kennen waardoor ze zich ook moeilijk kunnen handhaven in de samenleving. Ze groeien op met een verwrongen beeld van zichzelf, en denken dat ze er anders uit moeten zien, of op die ander moeten lijken om geaccepteerd te worden”, verklaart Echteld.
Belgische consultants
Voor leerjaar 6, 7 en 8 (en voor het laatste kwartaal van leerjaar 3) zijn er zowel voor Taal als voor Rekenen inmiddels nieuwe boeken gemaakt, dit keer onder leiding van de Vrije Universiteit Brussel (België). Ook de VUB kwam in Suriname terecht via een nieuwe lening van de Inter Amerikaanse Ontwikkelingsbank, afgesloten in 2018, voor een vierde verlenging van hetzelfde BEIP-project. De nieuwe methode heet Vooruit en ligt momenteel bij de drukker in Nederland. Ze wordt nog in 2023 op de Surinaamse schoolbanken verwacht.
Ook deze boeken sluiten niet volledig aan op de Surinaamse leefwereld, stelt een ambtenaar op de Ontwikkelingsdienst van het ministerie. “De deadlines van de bank waren opnieuw niet haalbaar. Er werden daarom mensen uit Curaçao aangetrokken om het werk snel te doen. De onderwijsdeskundigen waren allemaal Belgen”, zegt de ambtenaar, die uit vrees voor represailles anoniem wil blijven.
“De bank communiceerde met de projectleiders, niet met ons. Het was niet duidelijk voor ons op basis waarvan beslissingen werden genomen. De mensen die op het ministerie in dienst zijn mochten van de bank niet aangetrokken worden”, zegt de ambtenaar. “Er werden telkens consultants van buiten aangetrokken en die hebben het werk gedaan. Zij werden door de VUB aangetrokken en uitbetaald, en als tijdelijke kracht hier bij ons op de dienst gestationeerd.”
De nieuwe methode Vooruit kreeg de ambtenaar vorig jaar onder ogen voor een finale screening. Daaruit bleek dat ze bij enkele vakgroepen niet voldoet aan de leerlijnen van Suriname. Veel kon de ambtenaar daar niet meer aan veranderen. “We moesten screenen op bijvoorbeeld taalkundigheid, maar er werkt geen neerlandicus op het bureau”, zegt de ambtenaar. De Vrije Universiteit Brussel ging niet in op ons interviewverzoek. Coprojectcoördinator Free De Backer stelt in een reactie: "Na het indienen van het final technical report en alle beloofde deliverables met voor het grootste aandeel Surinaamse teamleden heb ik dat hoofdstuk finaal afgesloten."
Ligtvoet heeft zich als lokale consultant al geërgerd aan de opstelling van buitenlandse consultants. Desondanks is die laatste groep niet meer weg te denken in de Surinaamse onderwijssector. “Als land met weinig eigen middelen zit Suriname nog steeds in een soort van afhankelijkheidspositie van buitenlandse donoren”, stelt Ligtvoet. “Je kan dat niet willen, maar wat is het alternatief? Niet investeren? Je curriculum niet ontwikkelen?” Zie Surilines artikel 'genekt door tekorten'.
Basisonderwijs in Suriname
Er zijn 344 basisscholen in Suriname, aldus de meest recente onderwijsstatistieken van het MinOWC in 2019. De meeste basisscholen liggen in de hoofdstad Paramaribo (113) en in het kustgebied. Suriname heeft een centraal gestuurd onderwijssysteem. Dit betekent dat de minister veel invloed heeft op wat er uiteindelijk gebeurt in het onderwijsveld. In het binnenland zijn er zo'n 80 scholen. De kansen op kwalitatief goed onderwijs zijn ongelijk verdeeld. In het district Sipaliwini, in het binnenland van Suriname, stroomt slechts 3 procent van de kinderen door naar het voortgezet onderwijs voor junioren (voj), aldus de Situation assessment and Analysis of Children's Rights van Unicef, opgesteld in samenwerking met de Surinaamse overheid in 2010. De scholen in het binnenland kampen met een gebrek aan gekwalificeerde leerkrachten, nog meer dan in de stad. Lesgeven in het binnenland is niet populair, onder meer vanwege de gebrekkige toegang tot water en het achterstallig onderhoud van de leerkrachtenwoningen.
Klaslokaal op de St. Antoniusschool in Galibi
Foto: Zoë Deceuninck