"Twintig jaar geleden was het n-woord neutraal"
De Nederlandse taal moet gedekoloniseerd worden
Tekst: Miriam van Coblijn
Detail van de voorkant van het boek "De geschiedenis van een beladen begrip" door Ewoud Sanders
Hogescholen en universiteiten in Nederland proberen het onderwijs inclusiever te maken. Dat gaat niet zonder eerst de Nederlandse taal te dekoloniseren. Taalhistoricus Ewoud Sanders: “De geschiedenis van het n-woord toont op pijnlijke wijze de witte superioriteitswaan.”
Het koloniale verleden heeft een jargon achtergelaten waarvan we de beladen oorsprong niet altijd beseffen. Dat stelt Ewoud Sanders, taalhistoricus en auteur van het boek 'Het n-woord'. “Dekolonisatie van taal begint bij bewustwording. Taal weerspiegelt de heersende verhoudingen in de maatschappij. Daarom is het ook nodig om taal te dekoloniseren”, zegt Sanders. Met zijn boek pakt Sanders, bekend van de taalrubriek 'WoordHoek' (twintig jaar lang in NRC-Handelsblad), een heikel onderwerp aan.
“De geschiedenis van het n-woord toont op pijnlijke wijze de witte superioriteitswaan”, zegt Sanders. Die leverde in de Nederlandse taal woorden op als négeren (ik néger, jij négert) voor 'hard en onbarmhartig behandelen'. En negerzweet voor 'koffie'. Sanders heeft ruim dertig jaar ervaring met onderzoek naar de geschiedenis van woorden en uitdrukkingen. In 2021 ontving hij daarvoor nog de Groenman Taalprijs . Sinds de publicatie van zijn boek krijgt Sanders vaak de vraag waarom hij, een witte man, dit boek heeft geschreven. “Hoe het voelt om gediscrimineerd te worden op basis van huidskleur weet ik niet uit eigen ervaring. Mijn intentie is vooral laten zien hoe racisme zich in de loop van de tijd heeft genesteld in woorden en uitdrukkingen. Omdat je natuurlijk altijd alert moet blijven op blinde vlekken, heb ik het manuscript laten meelezen door verschillende mensen van verschillende etniciteiten en leeftijden, in Nederland en Suriname”, vertelt Sanders.
Het n-woord ligt gevoelig. Sommige universiteiten, zoals Groningen, hebben een stijlgids. Toch is Sanders niet voor een verbod. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische letteren aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), vindt evenmin dat het woord moet verdwijnen. “Een studente die bij mij een vak volgde beweerde in Het Parool dat een hoogleraar Caraïbische letteren in zijn colleges gewoon het woord 'neger' gebruikte. Dat is gemeen, hè? We hadden namelijk Mijn zuster de negerin behandeld, een roman van Cola Debrot, een Curaçaose schrijver. Als zij moest voorlezen zei ze: 'Mijn zuster de nnnnnn…'. Van Kempens antwoord: 'Luister, we spreken met respect over elkaar, er is hier niemand die buiten een historische context het woord 'neger' gebruikt'. Anderen zoals neerlandica en publiciste werkzaam in Suriname, Hilde Neus, wees er onder andere op, dat de opzoek mogelijkheden in oude bronnen dan wel heel erg ingeperkt worden. “Er gaat dan veel geschiedenis verloren omdat we bepaalde begrippen zoals neger niet meer invoeren in de zoekfuncties.” Publicist en verzamelaar van boeken over het koloniaal verleden, Carl Haarnack sluit zich daarbij aan.
Dat er nu wordt nagedacht over dergelijke gevoelige woorden, is duidelijk. Maar zijn er meer veranderingen in het taalgebruik? Vincent de Rooij, universitair docent Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) vindt het opmerkelijk dat de invloed van het Surinaams op het algemeen Nederlands heel beperkt is gebleven. Met 'Surinaams' wordt Sranantongo bedoeld, de lingua franca van Suriname.
“Het Surinaams beïnvloedt het Nederlands wel in het overvloedige gebruik van het werkwoord 'gaan'. Zoals in de zin 'ik ga het vinden'. Hier wordt 'gaan' gebruikt als hulpwerkwoord”, zegt de Rooij. “Het Surinaams lijkt ook medeverantwoordelijk voor het verdwijnen van het onzijdige woordgeslacht. Woorden met het bepaalde lidwoord 'het' gaan over naar de klasse van 'de'-woorden. In jongerentaal hoor je zo bijvoorbeeld 'de huis' in plaats van 'het huis' of 'een mooie huis' in plaats van 'een mooi huis'. De ontwikkeling waarbij woordgeslachten versmelten is een natuurlijke ontwikkeling binnen West-Germaanse talen. De invloed van het Surinaams kan deze ontwikkeling versnellen.”
Invloed Sranantongo
Uit onderzoeksliteratuur blijkt dat de meeste woorden in straattaal een Surinaamse (Sranantongo) herkomst hebben. Surinaamse woorden zijn vooral populair onder jongeren. “Straattaal past beter bij de belevingswereld en sociale kringen van jongeren. Bovendien is het gebruik ervan soms een manier om gesprekken voor bijvoorbeeld docenten geheim te houden”, zegt de Rooij. Op de universiteit hoort hij dat sommige studenten bepaalde woorden gebruiken die kenmerkend zijn voor straattaal. Het gaat daarbij meer om losse woorden of korte uitdrukkingen.
Cedric Verwey, student Creative Business aan de Hogeschool van Amsterdam, is een van de studenten die 'straattaal' spreekt. “Het is voor mij een tweede natuur, evenals elk ander woord dat uit mijn mond komt. Straattaal spreek ik selectief meestal met vrienden of gelijkgestemden. Op de Hogeschool van Amsterdam hoor ik andere studenten van Surinaamse komaf, maar ook medestudenten van andere nationaliteiten straattaal praten”, zegt Verwey.
Het was taalhistoricus René Appel die in 1999 de term 'straattaal' introduceerde. Middelbare schooldocenten noemden het destijds nog 'smurfentaal': een mengeling van het Nederlands, Arabisch, Turks, Surinaams en Berbers die voor buitenstaanders onverstaanbaar was. De taal zou garant zou staan voor achterblijvende leerprestaties, beweerden de schooldocenten destijds. Maar het voor de buitenwacht vaak grove en beledigende 'straattaal'-uitingen had volgens Appel het karakter van 'ritual insult', en was dus eerder speels dan gewelddadig.
Onderzoek wijst uit dat ook Whatsapp-taal bijdraagt aan een creatief gebruik van taal en taalbeheersing, zeggen taaldeskundigen. Vanwege het gebruik op sociale media en tekstberichten, zoals appberichten en (rap)muziek, is straattaal niet alleen een spreektaal maar inmiddels ook een geschreven taal. Moet dus een officiële status krijgen binnen het onderwijs? Daar is geen consensus over, menen taalkundigen. Van Kempen vindt het geen goede zaak als straattaal de plaats inneemt van het Nederlands in het Nederlands onderwijs, met name op de universiteit: “Natuurlijk niet. Denk je dat er één Fransman is die erover denkt ooit het Frans aan de universiteit op te geven?
“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.
Naar Nederland
Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.
In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.
De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”
We zijn er absoluut nog niet aan toe om
de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen
Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.
Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.
Faja, lau of nakken
Appel: “Het is lastig te voorspellen wat de toekomst van straattaal is. Er zal altijd een soort Nederlands zijn waarin gespeeld wordt met nieuwe woorden en woorden die ontleend zijn uit minderheidstalen. Een aantal van die woorden zal ook wel doordringen tot de spreektaal van grotere groepen, met name jongere sprekers. Het klinkt voor veel van hen spannender, cooler, vlotter dan algemeen Nederlands.”
Bijna iedere jongere kent woorden als faja (heet), lau (gek) of nakken (slaan), een vernederlandsing van naki. De transparante, eenvoudige structuur van de taal maakt dat Surinaamse woorden makkelijk aangeleerd kunnen worden. Daarnaast oefent de jongerencultuur van zwarte Surinamers al vanaf de onafhankelijkheid in 1975, toen grote groepen van hen naar Nederland kwamen, een grote aantrekkingskracht op Nederlandse jongeren uit. De Surinamers waren trendsetters in muziek, kleding en dans, waardoor het voor jongeren in Nederland aantrekkelijk werd om hun taalgebruik over te nemen.
De oudere generatie Surinamers heeft moeite met de manier waarop het Surinaams in jongerentaal wordt gebruikt, vervolgt de Rooij. “Ze zijn bang voor het ontstaan van een negatief imago van de Surinaamse gemeenschap. Het zijn vaak de grove woorden die in de Nederlandse jongerentaal voorkomen.”
Omdat veel straattaalwoorden agressief of stellig overkomen, wordt de taal nog vaak in één adem genoemd met taalverloedering en taalarmoede. “Maar dat hoeft echt niet zo te zijn”, zegt de Rooij. Sommige onderzoekers noemen straattaal zelfs een vorm van poëzie. Juist jongeren die het Nederlands goed beheersen, gebruiken de straattaal op inventieve manieren. Je merkt dit bijvoorbeeld wanneer jongeren met ouders of docenten praten: dan schakelen ze vaak feilloos over naar het 'normale' Nederlands.”
Die superioriteitswaanzin leverde in de Nederlandse taal woorden op als négeren (ik néger, jij négert) voor 'hard en onbarmhartig behandelen'. En negerzweet voor 'koffie'.
Een 'eigen' taal is geen nieuw fenomeen. Edgar Cairo (Paramaribo 1948-2000), was de eerste belangrijke zwarte migrantenschrijver in Nederland. Niet alleen schreef hij veertig boeken in alle denkbare genres (romans, verhalen, theater, poëzie), hij was ook de eerste schrijver met een Afro-achtergrond die een column kreeg in een groot dagblad (De Volkskrant, van 1978 tot 1981) en in een toonaangevend weekblad (De Groene Amsterdammer, 1981). In 1969 debuteerde Cairo met een novelle in het Sranantongo, de belangrijkste omgangstaal van Suriname: Temekoe. In 1988 publiceerde hij hiervan een taalvariant die dichter bij het Algemeen Nederlands bleef onder de titel Kopzorg. Dat geeft ook al iets aan over de taalontwikkeling die Cairo heeft doorgemaakt. Vooral zijn variant van het Surinaams-Nederlands, ook wel het 'Cairojaans' genoemd, trok sterk de aandacht: een soort Nederlands gekleurd door de variant van het Nederlands die in Suriname wordt gesproken maar ook verrijkt met talrijke taalvondsten en nieuwvormingen (soms vertaald uit het Sranantongo) en doorspekt met uitroepen, klanknabootsingen en odo (spreekwoorden): 'Laa'n ze alsjeblieft nie op me komen, met hun nonsenserij! Want is doodmaken ga ik ze! Hoe soort familie? Tan! Als je weet hoe ver dat mens is van me!' (Uit Djari)
Edgar Cairo, voordragend uit Kollektieve schuld in Hot Theater te Den Haag, 1976
Foto: Jan Stegeman
Opvallend is dat Surinaamse literatuur de afgelopen jaren volop in de belangstelling staat in Nederland. Schrijvers met Surinaamse afkomst krijgen enorm veel aandacht. Raoul de Jong (Rotterdam, 1984) schrijft romans, literaire non-fictie en essays in o.a. Vrij Nederland, Het Parool en NRC Handelsblad. Hij groeide op in Schiedam met zijn blonde Nederlandse moeder, maar zonder zijn Surinaamse vader. Over zijn Surinaamse roots heeft hij een boek geschreven: Jaguarman. "Ik was altijd al een beetje Surinaams, zonder dat ik het door had", vertelt hij. Pas op zijn 28e ontmoette hij zijn vader voor het eerst. Acht jaar na dat moment is zijn boek uitgekomen, waarin De Jong schrijft over Suriname, zijn voorouders en wat zij te vertellen hadden. Hij werkt aan het script voor een film over de Surinaamse anti-kolonialist, schrijver en verzetsstrijder Anton de Kom. De geschiedenis van Suriname bestaat niet alleen uit duisternis en slavernij, ook uit hoop en levenskracht. Raoul de Jong zelf is een levend bewijs: zijn voorouders hebben op de een of andere manier overleefd. Met welke krachten deden ze dat? Aan welk wonder dankt hij dit leven?
Van een oudere generatie is de in Paramaribo geboren Astrid H. Roemer. Ze ontving in het najaar van 2021 van het Vlaams Comité van Ministers van de Taalunie de Prijs der Nederlandse Letteren. Roemer is de eerste auteur uit Suriname die bekroond wordt met de Prijs der Nederlandse Letteren. “Met haar romans, toneelteksten en gedichten bekleedt Astrid H. Roemer een unieke positie in het Nederlandstalige literatuurlandschap. Haar werk is onconventioneel, poëtisch en doorleefd. Roemer slaagt erin thema's uit de recente grote geschiedenis, zoals corruptie, spanning, schuld, kolonisatie en dekolonisatie, te verbinden met de kleine geschiedenis, het verhaal op mensenmaat”, aldus de jury. De uitreiking van de prijs ging niet door vanwege Roemers uitspraken in het publieke domein over de Decembermoorden in Suriname. Roemers literaire boodschap is onverminderd om '…lezers te inspireren om meer aandacht te hebben voor taalgebruik, de schoonheid van taal en alle mogelijkheden die taal ons biedt'.
“Als het ooit tijd is om van het bijzonder hoogleraarschap een gewoon, voltijds betaald hoogleraarschap te maken is het nu wel. Kijk eens hoe groot het aandeel Caraïbische geschiedenis en cultuur in de geschiedenis van de Nederlanden is, en hoe aanwezig Caraïbische mensen nu zijn in Nederland. Dat zegt meer dan genoeg”, meent Van Kempen, pleitbezorger van Caraibische literatuur, die op het punt staat om met pensioen te gaan.
Tolerantie meertaligheid
Tien jaar geleden startte Ellen-Rose Kambel de Rutu Foundation, een stichting die zich inzet om het meertalig en intercultureel onderwijs in Nederland tot norm te maken. Zie Surilines artikel 'Tweetalig onderwijs geïnspireerd op Suriname'. Kambel: “Taal maakt onderdeel uit van je identiteit. Wie wordt gedwongen zijn eigen taal te vergeten of zelf als minderwaardig wordt beschouwd omdat hij een andere taal spreekt, verliest een deel van zijn identiteit en daarmee een deel van zichzelf”, zegt Kambel. Ze heeft vorig jaar meegewerkt aan het curriculum van een nieuwe Educatieve Master Primair Onderwijs aan de Erasmus Universiteit. Deze cursus is bestemd voor studenten die worden opgeleid voor leerkracht basisonderwijs. Meertaligheid wordt in alle vakken behandeld.
Ook steeds meer wetenschappers werken samen met scholen aan een meertalige aanpak, onder meer in Utrecht en Groningen. Uit hun onderzoek blijkt dat leerlingen beter presteren wanneer ze hun thuistaal op school functioneel mogen inzetten.