Hoe Nerderlands ontwikkelingsgeld doorwerkt in Suriname
Verdragsmiddelen laten na 50 jaar nog resultaat zien
Tekst: Zoë Deceuninck
De verroeste locomotief in Kamp 52
Foto: Raoul Joemrati
Bij haar onafhankelijkheid in 1975 kreeg Suriname 3,5 miljard Nederlandse gulden van Nederland, de zogenaamde Verdragsmiddelen. Het geld was bedoeld om de voormalige kolonie tot ontwikkeling te brengen. Maar wat heeft Suriname er, bijna vijftig jaar later, aan overgehouden? Het antwoord: meer dan je denkt.
Een oude satellietschotel, kapotte werkplaats, verlaten spoorlijn en een verroeste locomotief. Dat is alles wat er nog overblijft van 'Kamp 52', een opslagplaats in het Bakhuisgebergte in west-Suriname. Het gebied staat bekend om haar enorme voorraden bauxiet, een grondstof van aluminium. Van hieruit zou Suriname haar eigen ontwikkeling ter hand nemen.
Het idee om de bauxietvoorraden in west-Suriname te ontwikkelen is al even oud als Suriname zelf. De voorbereidingen voor het project werden immers nog voor de Surinaamse onafhankelijkheid door Nederland opgestart. Nederland investeerde 35 miljoen Nederlandse gulden in het gebied, zo blijkt uit het Jubileumverslag 1982 van de Centrale Bank van Suriname (CBvS). De Amerikaanse Reynolds Metals Company, destijds het derde grootste aluminiumbedrijf ter wereld, werd begin jaren '70 aangetrokken voor onderzoek en exploratie.
De keuze om bauxiet in west-Suriname te ontginnen was een logisch vervolg op het succes dat de Amerikaanse aluminiummaatschappij Alcoa boekte in oost-Suriname. Met de ontwikkeling van de bauxietvoorraden in het oosten kon Suriname zich in de jaren '40 zelfs de grootste exporteur van bauxiet ter wereld noemen, met een complete infrastructuur om bauxiet om te zetten in aluinaarde - inclusief een hydro-elektrische stuwdam die de raffinaderij van stroom voorzag.
Zestig jaar lang bleef de bauxietindustrie de ruggengraat van de Surinaamse economie. Bij de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 was de sector nog goed voor ruim een derde van de staatsinkomsten. Maar de bauxietreserves in het oosten geraakten uitgeput. Toen de industrie afnam kwam Suriname in de problemen.
Bauxietwerkers in oost-Suriname circa 1940 / 1950
Foto: Fotocollectie Anefo
Het plan
“De bedoeling was om de reserves in oost-Suriname te benutten en in de tussentijd de voorbereidingen voor west-Suriname op te starten. Dat was het plan”, zegt Gregory Rusland, voorzitter van de Nationale Partij Suriname (NPS), een jarenlange voorstander van de ontwikkelingsplannen voor west-Suriname.
Het 'Bakhuisproject' moest het eerste prestigeproject van Suriname worden. Direct na de onafhankelijkheid in 1975 maakte de Surinaamse regering er 239 miljoen Nederlandse gulden voor vrij. Dit geld was afkomstig uit de pot van 3,5 miljard Nederlandse gulden (1,59 miljard euro) die Suriname van Nederland kreeg bij de onafhankelijkheid. De zogenaamde 'Verdragsmiddelen' waren bedoeld om de voormalige kolonie tot ontwikkeling te brengen. Daarbij werd volop ingezet op het Bakhuisproject, in de eerste jaren goed voor veertig procent van de uitgaven. In geen enkel ander project, noch sector, investeerde Suriname zoveel Verdragsmiddelen.
Midden in het bos, op een steenworp afstand van het Bakhuisgebergte, werd 'Kamp 52' aangelegd, een stafdorp met woningen, kantoorgebouwen, werkplaatsen, magazijnen, woonbarakken, een politiepost en een polikliniek. Een treinspoor moest de bauxietvoorraden naar Apoera brengen, een dorp aan de Corantijnrivier op ongeveer 52 kilometer afstand van het stafdorp – vandaar de naam 'Kamp 52'.
“Het is zeker wenselijk dat er meer specialisten komen op vrijwel elk gebied,” zegt Vreden. “Je kunt investeren in het verdrievoudigen van het aantal specialisten in Suriname, maar dan moet je hopen dat de specialisten die geen werk vinden in Paramaribo op eigen initiatief in de andere districten gaan werken. Het kan ook zijn dat ze naar het Caribisch gebied verdwijnen, daar zijn we niet mee geholpen”, vindt Vreden, die in het opleiden van eigen specialisten geen prioriteit ziet.
Naar Nederland
Een Surinaamse basisarts die zich wil specialiseren, moet verplicht voor zijn of haar vervolgopleiding naar het buitenland. Vanwege de taal, geschiedenis, vergelijkbare opleidingsprogramma's en kwaliteit van de gezondheidszorg kiezen de meeste voor Nederland. Afhankelijk van de soort specialisatie moet een arts in opleiding voor één tot maximum vier jaar naar het buitenland.
In 2012 trok Punwasi naar Nederland om zich te specialiseren in nefrologie, een opleiding van zes jaar waarvan de laatste twee jaar in Nederland. De eerste vier jaar van deze opleiding kon Punwasi in Suriname volgen, maar voor het behalen van enkele specifieke opleidingsnormen moest hij naar het buitenland. Dat geldt voor alle specialisatieopleidingen. In het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam kreeg Punwasi niet betaald voor zijn werk, in tegenstelling tot zijn Nederlandse collega's in opleiding. Voor wie vier jaar naar Nederland gaat, kunnen de verblijfskosten oplopen tot zo'n 100.000 euro. De hoge kosten kunnen jonge artsen ontmoedigen om aan een specialisme te beginnen, erkent Vreden. “De betaling voor Surinaamse artsen in opleiding in Nederland is nog niet centraal geregeld. Sommige ziekenhuizen nemen het voor hun rekening, andere niet. We zijn daarover aan het praten om dat eventueel centraal te structureren”, aldus Vreden. Zie Surilines artikel Riezvi Jessurun volgt opleiding in Nederland.
De uitwisseling met Nederland is historisch gegroeid en constant in ontwikkeling, vervolgt hij. Voordat Suriname in 1969 een Faculteit der Medische Wetenschappen kreeg, was er alleen een geneeskundige school. “Om arts te worden moest je sowieso voor de volledige studie naar Nederland.”
We zijn er absoluut nog niet aan toe om
de opleidingen volledig in Suriname te verzorgen
Naarmate meer artsen na hun opleiding terugkwamen ontwikkelde de geneeskunde in Suriname zich tot een hoger niveau. “Sommige artsen specialiseerden zich ook in Nederland, en zo kregen we specialisten in het land en werd het mogelijk om een deel van de opleiding hier te doen. We werken eraan om in de volledige opleiding te voorzien, maar dat gaat toch nog wel even duren”, zegt Vreden. Bovendien heeft de opleiding in Nederland ook zo haar voordelen.
Niet alle medische ingrepen, technieken en methoden om een ziekte of probleem te kunnen vaststellen kunnen worden toegepast in Suriname. “Met een opleiding in het buitenland leren onze artsen niet alleen dat die mogelijkheden wel bestaan, maar ze leren de technieken ook beheersen. Onze specialisten voldoen daardoor aan internationale eisen. Eenmaal terug in Suriname zullen ze er wellicht naar streven om die techniek ook hier mogelijk te maken”, hoopt Vreden. Een eigen specialisten opleiding in Suriname betekent nu nog inleveren op de kwaliteit van Surinaamse artsen.
Het restant van het treinspoor van Kamp 52 naar Apoera
Foto: Raoul Joemrati
In retrospect
Ook op andere plekken in het land werden mensen aan het werk gezet. De Nederlandse ontwikkelingshulp was goed voor zo'n kwart van de totale investeringsomvang in Suriname.
411 miljoen Nederlandse gulden ging naar andere grote projecten, zoals het Multi Purpose Corantijn project, dat het noorden en het zuiden van west-Suriname met elkaar moest verbinden, en het Landbouw Ontwikkelingsproject in Commewijne, dat het district moest ontwikkelen tot 'een tweede rijstdistrict'. Een grootschalig veeproject moest boeren in Brokopondo aan het werk zetten en in oost-Suriname moest een omvangrijk oliepalmproject hét alternatief worden voor de steeds kleiner wordende bauxietindustrie. De projecten waren allemaal onderdeel van het 'Programma voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Suriname', dat samen door Nederland en Suriname was opgesteld.
Alle projecten mislukten. Dit kwam met name omdat de lokale bevolking niet werd betrokken bij de plannen en omdat er geen haalbaarheidsstudies werden uitgevoerd. Zo ontdekte men pas na de oplevering van het landbouwproject in Commewijne dat de grond helemaal niet geschikt bleek voor rijstteelt.
'In retrospect kan men zich alleen maar verbazen dat zoveel megaprojecten op basis van zoveel ruzie en zulke dunne dossiers in uitvoering zijn genomen', schrijven onderzoekers Dirk Kruijt en Marion Maks in hun analyse over 25 jaar ontwikkelingssamenwerking.
Na de oplevering van het landbouwproject in Commewijne ontdekte men dat de grond daar helemaal niet geschikt was voor rijstteelt
Niet verkoopbaar
Ook het Bakhuisproject mislukte. In 1974 trok Reynolds Metals Company zich al terug uit Suriname. Dit gebeurde na de invoering van een royalty op bauxiet, een betaling van een vergunninghouder aan de Staat voor het gebruik van haar eigendom. 'De toenmalige regering kocht de onderneming voor USD 3,5 miljoen af in de ijdele hoop snel een andere multinationale partner te vinden', schrijven Kruijt en Maks. Suriname had vertrouwen in het project. Op 20 april 1976 begon het alvast met de aanleg van de spoorweg, gefinancierd met Verdragsmiddelen.
Maar er werd geen nieuwe partner gevonden. Drie jaar nadat was begonnen met de aanleg van de spoorlijn 'kwam Suriname tot de conclusie dat het project niet verkoopbaar is', zo staat in het jubileumverslag van de CBvS. De plannen voor de opzet van een aluinaardefabriek in Apoera werden afgeblazen, maar de spoorweg werd nog afgemaakt. Op 24 september 1980 werd de spoorlijn officieel opgeleverd.
Bijna vijftig jaar later is daar nog nauwelijks iets van terug te zien. De lokhaken van de spoorlijn, die nooit gebruikt is geweest, worden door onverlaten gestolen en als oud ijzer verkocht. Ook de twee locomotieven, kantoren en opslagloodsen zijn doorheen de jaren kaal gestript. Machines, gereedschappen en bureaustoelen; alles werden gestolen. In de kolossale werkplaats in Apoera groeien bomen op muren en kruipen wortels over de vloer. Honderden vleermuizen hebben hun intrek genomen in het plafond.
Werkplaats in Apoera, ooit bedoeld voor verwerking van bauxiet
Foto: Raoul Joemrati
Successen
Het Bakhuisproject staat symbool voor de mislukte wijze waarop de Verdragsmiddelen zijn besteed. Maar hier en daar zijn er ook successen geboekt met de Verdragsmiddelen. Die zijn bijna allemaal terug te vinden in tastbare zaken. Zo werden met de Nederlandse ontwikkelingshulp dijken, kanalen, sluizen, wegen en een haven hersteld, werden dienstvoertuigen en materieel bekostigd, de luchthaven gerehabiliteerd en de elektriciteits- en watervoorziening in en rondom Paramaribo sterk verbeterd.
'Maar de duurzame resultaten bleven uit', concluderen Kruijt en Maks in hun analyse. Heel verrassend was dat ook niet. De uitgaven van de Verdragsmiddelen waren immers niet gebaseerd op een overkoepelende, duidelijke ontwikkelingsvisie. Suriname viel daarmee ten prooi aan de befaamde 'hulpbronnenvloek'. De overvloed aan overheidsinkomsten leidde, zonder bestuurlijke ervaring en regels hoe het geld te besteden, tot corruptie en stagnatie.
De gevolgen daarvan zijn vijftig jaar later nog voelbaar. Suriname mag dan nauwelijks iets tastbaar hebben overgehouden van de Verdragsmiddelen, de Nederlandse ontwikkelingshulp heeft wel degelijk haar sporen nagelaten in de voormalige kolonie. Die zijn terug te vinden op plaatsen waar er niet is geïnvesteerd.
Geen aandacht voor de private sector
Omdat de uitbestedingen van de Verdragsmiddelen 'uitsluitend', 'in het bijzonder' en 'voornamelijk' voor publieke investeringen bedoeld waren – een voorwaarde van Nederland – is het lokale bedrijfsleven en het NGO-circuit nauwelijks bediend. “Er was geen aandacht, geen interesse om de private sector te stimuleren en ontwikkelen”, zegt Amrish 'Danny' Lachman, directeur van Planbureau Suriname.
Dat komt omdat de overheid – naast de bauxietindustrie – altijd de grootste investeerder in Suriname is gebleven, legt hij uit. “De overheid was dat grote oppermachtig ding dat bepaalde wat er waar moest gebeuren. Zij was het antwoord op alles. Dat was al zo met de inkomsten uit de bauxietindustrie, en de Verdragsmiddelen hebben dat alleen maar versterkt. Het lokaal bedrijfsleven, die eigenlijk de ruggengraat van de economie moet zijn, heeft zich daarom niet kunnen ontwikkelen.”
In 1995 werd er wel een poging ondernomen om Verdragsmiddelen beschikbaar te stellen voor de private sector via leningen bij de Nationale Ontwikkelingsbank, een Surinaamse overheidsbank. Maar aangezien in veel gevallen valutaleningen werden uitgezet voor het financieren van producten die in Surinaamse dollar (SRD) betaald moesten worden, was de lening niet aantrekkelijk. Door de ontwaarding van de SRD kwamen Surinamers in de problemen met de terugbetaling.
“De overheid was dat grote oppermachtig ding dat bepaalde wat er waar moest gebeuren."
Focus overheid
Ondertussen investeert de Surinaamse overheid vooral in de extractieve industrieën; industrieën die betrokken zijn bij het uit de grond halen van natuurlijke hulpbronnen. En ook dat is geen toeval, stelt Lachman. “Het is door opeenvolgende generaties door onze strot gedrukt dat we onze ontwikkeling moeten baseren op mijnbouw en landbouw”, vertelt hij.
Een standaard economische theorie luidt immers dat 'een land de goederen exporteert waarmee het goed is uitgerust', zoals Michael Porter het verwoordt, een Amerikaanse academicus die bekend staat om zijn theorieën over economie en bedrijfsstrategie. Dat doctrine is ook in Suriname – rijk aan olie, goud en bauxiet – jarenlang ingebed door beleidsmakers, multilaterale instituten, academici en consultants. “Suriname kan het hebben van haar natuurlijke hulpbronnen”, erkent Lachman. “Als we daar maar zoveel als mogelijk waarde uit kunnen halen, creëert dat werkgelegenheid en een influx van technologie. Die kan een land of regio helpen ontwikkelen.”
NPS-voorzitter Rusland is het met hem eens: “Om Suriname tot ontwikkeling te brengen moeten we gebruik maken van wat we in onze omgeving hebben.” Toen zijn partij in 2020 opnieuw in het machtscentrum kwam, legde hij daarom de plannen voor het Bakhuisgebergte terug op tafel. Met de enorme olie- en gasvoorraden die recentelijk zijn ontdekt voor de kust van Suriname wordt er nu met nieuwe ogen naar het project gekeken.
“Als nu blijkt dat wij in staat zijn om gas te produceren, moeten we daarmee energie kunnen produceren. Die energie moeten we gebruiken om meerwaarde te creëren. Dat kan in het Bakhuisgebied”, zegt Rusland.
Gregory Rusland, voorzitter Nationale Partij Suriname
Foto: Gregory Rusland
Nieuwe investeerders
Eind vorig jaar is de Surinaamse regering het proces gestart om potentiële investeerders aan te trekken. Het plan is hetzelfde als vijftig jaar geleden. Ook nu wordt er gesproken over een haven en raffinaderij in Apoera en het renoveren van de spoorlijn naar Kamp 52.
“Het verschil met vijftig jaar geleden is dat het hoofddoel niet is het ontwikkelen van bauxiet, maar het ontwikkelen van de regio”, zegt Lachman. “Het milieu en de lokale mensen staan centraal.”
Door bauxiet in Apoera zelf nog te ontwikkelen tot aluminium alvorens het te exporteren, moet het gebied hoogwaardige werkgelegenheid aantrekken. “Dat is waar je het van moet hebben”, stelt Lachman, die naast directeur van het Planbureau ook voorzitter is van een presidentiële commissie die de doorstart van het Bakhuisproject overziet.
Op maandag 25 november 2024, Onafhankelijkheidsdag, tekende de regering van Suriname een Memorandum of Understanding (MoU) met de Aluminium Corporation of China Limited (Chinalco) voor bauxietwinning in West-Suriname.
Het Chinese mijnbouwbedrijf Chinalco zou zo'n 426 miljoen dollar kunnen investeren in het project, zei de voorzitter van een Surinaamse presidentiële mijnbouwcommissie. Suriname zal naar verwachting een aandeel van 13% in het project krijgen. Als het parlement het goedkeurt, zou Chinalco halverwege volgend jaar kunnen beginnen met de bouw en 6 miljoen ton bauxiet per jaar kunnen produceren. Mogelijks moeten de vleermuizen in Kamp 52 binnenkort een ander onderdak zoeken.
Restant verdragsmiddelen
Er is nog geld over van de 1,59 miljard euro aan Verdragsmiddelen die Nederland bij de onafhankelijkheid van Suriname beschikbaar stelde. Het gaat om 13,5 miljoen euro. Daarvan is vijf miljoen euro bestemd voor het Productie Krediet Fonds (onder beheer bij de Nationale Ontwikkelingsbank van de Staat) en 8 miljoen euro voor de gezondheidszorg. Eind vorig jaar maakte Nederland al drie miljoen euro over voor de aanschaf van goederen in de gezondheidssector, meldt een woordvoerder van het Nederlandse Ministerie van Financiën. De overige 5 miljoen euro gaat naar de oprichting van een Zorgautoriteit – onderdeel van het nationaal gezondheidsplan dat werd geschreven onder leiding van Marc Sprenger, die door de Nederlandse overheid als speciaal gezant werd uitgezonden om Suriname te adviseren over de problemen in de gezondheidszorg. Voor de opstart van de Zorgautoriteit is al 'ruim 700.000 euro' overgemaakt. Dat brengt het huidige saldo restant Verdragsmiddelen op zo'n 9,7 miljoen euro. “Op basis van de komende tussenrapportages worden de vervolgbedragen overgemaakt”, aldus de woordvoerder.
De verlaten werkplaats in Apoera
Foto: Raoul Joemrati